Elsa: ‘Ik schrok me kapot toen ik via de babyfoon zag wat de oppas deed’
De oppas in de gaten houden via de babyfoon, je kunt het eigenlijk niet maken. Toch deed Elsa het, en daar is ze achteraf gezien heel dankbaar voor.
Tabitha (44) woont met haar zoontjes Teun (7) en Willem (3) in Haarlem. Haar man kreeg een jaar geleden de diagnose: onbehandelbare hersentumor. Een maand later was hij overleden. Hoe ga je als gezin verder na zo’n plotseling verlies? In deze columns krijg je een inkijkje in momenten die zij meemaken. Het eerste jaar zonder papa.
De oppas is thuis en ik ga naar Ikea met een missie: opbergbakken kopen voor de kleding van Frank. Ik loop er verdwaasd rond, append naar mijn beste vriendinnen en met tranen in mijn ogen. Maar ik ben vastbesloten, dit is het juiste moment om zijn kleding op te ruimen. Eerder kon ik het niet. Ik wilde dat hij – als hij tóch weer terug zou komen, op welke manier dan ook – zich thuis zou voelen. Dat hij zou weten dat zijn plaats er nog was, in ons huis, in ons leven. Maar Frank komt nooit meer terug. We moeten verder en dit opruimproces hoort erbij. Thuis ga ik direct aan de slag. Na een half uur hoor ik kindervoeten op de trap. Willem komt binnen en begint te spelen met de riemen van Frank en legt alle kledinghaakjes op het balkon. Hij zit in z’n eigen wereld en ik ga stug verder. Deze klus zal ik klaren. Langzaam ontstaat er ruimte in de kledingkast én in mijn hoofd. De slaapkamer wordt steeds meer van mij en minder van ons. Teun is inmiddels ook thuisgekomen van school en is aan het klieren in de slaapkamer. “Ben jij nu papa en mama?” vraagt Willem opeens. Wat een prachtig vraag voor zo’n jong ventje. “Nou,” antwoord ik, “mama wordt nu heel erg boos op Teun en papa zou heel rustig blijven. Dus nee, ik ben zeker niet papa. Papa was wie hij was en ik ben wie ik ben.” ’s Avonds heb ik mijn eerste ouderavond bij de voetbalclub van Teun. Enorm gehaast en met mijn hoofd nog vol verdriet van de opruimsessie ga ik ernaartoe. Onderweg rijd ik iets te hard met mijn bakfiets over een hobbel en ik vlieg met mijn billen omhoog. Als ik nog aan het uitdampen ben in de voetbalkantine, vraagt een voetbalvader lachend: “Was jij net die vrouw die vloog met de bakfiets?” Nog wennend aan mijn weduwe/single-status kan ik alleen maar heel erg schaapachtig grijnzen. Iedereen druppelt binnen en we beginnen heel gebruikelijk met een voorstelrondje. Nog niet helemaal geland na deze dag, hoor ik mezelf zeggen: “Ik ben Tabitha, de vader, uhh moeder van Teun.” Mijn Freudiaanse verspreking is eigenlijk zo gek nog niet. Op de voetbalclub vertegenwoordig ik zeker ook Frank, want ik weet met hoeveel trots hij langs de lijn had gestaan. Zo ben ik toch een beetje papa en mama op sommige momenten. Die gedachtegang van Willem was helemaal zo gek nog niet.