Elsa: ‘Ik schrok me kapot toen ik via de babyfoon zag wat de oppas deed’
De oppas in de gaten houden via de babyfoon, je kunt het eigenlijk niet maken. Toch deed Elsa het, en daar is ze achteraf gezien heel dankbaar voor.
Iris (30) kreeg een dochter die non-stop huilde. En daarna een zoontje dat dag en nacht krijste. En toen ontmoette ze eindelijk een kinderarts die raad wist.
“Ze was drie, vier weken oud en hield niet meer op met huilen. ’s Nachts ging nog wel, maar overdag was ze ontroostbaar. Dagenlang, wekenlang, maandenlang zat ik met haar op schoot in het babykamertje. Ik wiegde haar onophoudelijk en als ik even stopte, begon het krijsen weer. De buren klaagden, ik zocht op internet, maar kon niks vinden. Ik durfde niet eens boodschappen te doen, want ook op straat en in de winkels hield het luide huilen aan. Als mijn man naar zijn werk ging, zette hij in de slaapkamer een paar blikjes frisdrank voor me neer, die kon ik met één hand openmaken.
Na twee maanden was ik totaal uitgeput. Zodra mijn man thuiskwam duwde ik ons kind in zijn armen en viel ik tien minuten in slaap. Soms ging ik overdag twee, drie keer een uur met haar onder de douche staan omdat dat haar enigszins kalmeerde. Ik maakte een afspraak met de kinderarts. ‘Je hebt een huilbaby,’ zei hij laconiek, ‘daar is niet zoveel aan te doen. Ga maar naar huis, en bel ons zodra je de neiging krijgt je baby in de klikobak te dumpen.’
Ik was verbijsterd en ging door met hulp zoeken. Het kon toch niet dat een baby maandenlang zonder reden huilt? Ze kreeg een maagzuurremmer. Het huilen leek minder te worden maar toen ze elf maanden oud was, kwam het nog veel harder terug. We waren onwetend, ze was ons eerste kind. Ik had me ingesteld op een eerste jaar met weinig slaap, maar dit overtrof alles. Iedere maandag was ik blij dat ik na een weekend gekrijs weer kon gaan werken, maar zodra ik bij de oppas de straat in reed, hoorde ik het huilen al door alle muren heen.
“Het huilen leek minder te worden maar toen ze elf maanden oud was, kwam het nog veel harder terug”
Ik sliep nauwelijks meer. Eigenlijk durfde ik haar aan bijna niemand toe te vertrouwen, alleen ikzelf kende de subtiele omgang die nodig was om haar enigszins tot bedaren te brengen. En mijn moeder natuurlijk, die me vergezelde naar iedere specialist omdat ze zich makkelijker vrij kon maken dan mijn man.”
Onze dochter bleef maar huilen, ook in de periode dat de meeste kinderen beginnen met brabbelen. Toen ze twee jaar was, constateerden de artsen TOS, een taalontwikkelingsstoornis. Ze was zo druk met huilen dat zich geen tijd gunde klanken in zich op te nemen en te reproduceren. We bezochten een logopedist, maar dat schoot niet op. Intussen werd ik zwanger van onze tweede. Daar was weinig moed voor nodig, want ik dacht: zo erg als met onze dochter kan het vast niet worden. Maar dat werd het wel. Onze zoon huilde niet alleen overdag, maar ook ’s nachts. Vierentwintig uur, dag in dag uit. Zijn knietjes opgetrokken, armpjes gestrekt, en ik maar wiegen en wiegen en wiegen en sussende geluiden maken.
Op een dag belde ik in paniek mijn moeder: ‘Wil je hem alsjeblieft komen halen, ik ben zo moe, zou dit het kliko gevoel zijn?’ Ze nam mijn zoon mee en toen ik haar een paar uur later belde zei ze: ‘Lieverd, ik had zo graag willen zeggen dat hij stil is geweest, maar ook bij mij heeft hij de hele tijd gehuild.’ Ik werd steeds wanhopiger, ik bakerde hem in omdat hij uit wanhoop en stress in zijn ogen krabde. Als ik hem geen handschoentjes aandeed zat hij onder de schrammen.
Er zijn artsen die zeggen: ‘Negen van de tien keer wordt het huilen veroorzaakt door de ouders.’ Het voelde alsof ik voor de tweede keer faalde als moeder. Uiteindelijk werd hij ter observatie opgenomen in een ziekenhuis. Weer werd hij niet grondig onderzocht. Wat had ik aan een rapport hoe hij de nacht had doorgebracht als er niet naar oplossingen werd gezocht? Uiteindelijk was het de verpleging die gevoelig bleek voor mijn smeekbeden. Een verpleegkundige kwam naar me toe en zei: ‘Ik weet een goede kinderarts en ik ga hem nu vragen of hij kan komen.’
Dat gebeurde. Het duurde nog enkele uren voor hij verscheen, maar ik heb me vastberaden geposteerd op een stoel tot hij klaar was met zijn patiënten. Dit was mijn kans. Na jaren leuren met mijn dochter en maanden met mijn zoon zou dit weleens de eerste keer kunnen worden dat ons probleem echt serieus werd genomen, zonder laf gepsychologiseer en flauwekul over opspelend maagzuur.
“Uiteindelijk was het de verpleging die gevoelig bleek voor mijn smeekbeden”
De kinderarts kwam en luisterde en keek. Toen zei hij: ‘Ik denk aan een koemelkallergie. Hij heeft weliswaar niet alle uiterlijke kenmerken zoals uitslag en dunne ontlasting, maar het samentrekken van de knietjes en de krampen lijken er toch op te wijzen.’ Nog diezelfde dag kreeg mijn jongetje andere flesvoeding. Hij dronk het gulzig en het huilen hield als bij toverslag op. We waren perplex. Zoiets eenvoudigs als koemelkallergie, waarom had die diagnose zo lang moeten duren?
Mijn zoontje is nu anderhalf. Het brabbelen is begonnen. Ik denk dagelijks: wat als ze bij mijn dochter eerder hadden ontdekt wat er aan de hand was, zou zij dan nu ook gewoon goed kunnen praten? Zij is inmiddels vijfenhalf, maar kan zich nog altijd niet goed verstaanbaar maken. Niemand weet wat de oorzaak is. Ja, ze heeft extreem last van faalangst, dat maakt het zeker niet makkelijker, maar toch kan ik het niet laten steeds weer te denken: wat als die geweldige kinderarts haar had onderzocht toen ze twee maanden was? Zou hij bij haar dezelfde koemelkallergie hebben ontdekt? Nu is het te laat, over de meeste allergieën groei je heen. Zeker weten zullen we het nooit. Haar intelligentie is bovengemiddeld, we hebben intussen gebarentaal geleerd, maar de zorg blijft: zal ze zich ooit goed kunnen uiten?”
Dit artikel verscheen eerder in Kek Mama.