Eerste kerstdiner op school: ‘Een halfuur later belde zijn juf’
Het is spannend, zo’n eerste kerstdiner op school. En dan kan je kleine in al z’n enthousiasme de festiviteiten íets te ver door trekken.
Kek Mama-columnist Anke Laterveer is single moeder en schrijft supereerlijk en uitgesproken over wat ze meemaakt of wat haar opvalt.
Zwemles is de hel. Daar kunnen we het lang of kort over hebben, maar op zich is dit een alom bekende onweerlegbare waarheid. Zwemles is voor niemand leuk. Niet voor de kinderen die eraan meedoen en drie kwartier lang keihard vechten om niet te verdrinken, niet voor de meesters en juffen die drie kwartier lang hun best doen te voorkomen dat de kinderen verdrinken en al helemaal niet voor de ouders die in dat klamme, hete zwembad aan de kant moeten zitten op harde bankjes met blauwe plastic zakjes om hun schoenen. Nou ja, wat ik maar wil zeggen is: zwemles is verschrikkelijk.
Daar denkt mijn zoon precies zo over. Sinds begin dit schooljaar moet hij om de week naar zwemles. Niet zijn eigen zwemles, dat is elke woensdag in een rustig bad, maar naar die van zijn zus. Bij zijn vader kan hij tijdens zwemles lekker thuisblijven, want die woont samen, maar ik ben alleen en dus moet hij mee. “Ik wil niet”, zegt hij thuis. “Ik wil ook niet,” zeg ik, “maar sommige dingen die je niet wil, moeten toch.” “Voor mij is het anders. Door mijn hersenen.” Ik zucht. Ik weet dat hij gelijk heeft. Mijn zoon is autistisch. Soms merk je daar veel van en soms weinig. Maar het zwembad is voor hem alles waar hij niet tegen kan. Het is er warm, nat en boven alles is het er extreem luidruchtig. Hij voelt niet, zoals ik, irritatie in het zwembad, hij voelt doodsangst. Alles bij elkaar zorgt ervoor dat hij kortsluiting krijgt en nog maar één ding wil. Weg. Zo snel mogelijk. En dat kan nou juist niet. Het zijn 45 verschrikkelijke minuten voor hem. “Zullen we je iPad meenemen?” vraag ik. “Met je koptelefoon?” “Nee”, snauwt hij terug. “Die mogen niet nat worden.” Hij snauwt eigenlijk nooit, maar als hij ergens stress van heeft, dan lukt het hem niet meer om aardig te doen. Dat is trouwens geen kenmerk van autisme, dat heb ik zelf ook.
Een uur later zitten we in het zwembad. Mijn dochter doet pogingen om niet te verdrinken. Mijn zoon zit naast me met een tijdschrift. Ritmisch stompt hij me tegen mijn arm. “Niet mij pijn doen, lief”, zeg ik zachtjes. “Mag ik mijn koptelefoon?” vraagt hij dan. Ik schud mijn hoofd. “Die wilde je niet mee.” “Je bent een slechte moeder. Jij moet weten wat goed voor mij is!” zegt hij boos. Ja, denk ik. Ik weet wat goed voor je is en zwemles is het niet. “Volgende keer pak ik een tas in. Speciaal voor jou. Koptelefoon, iPad en je boek”, beloof ik. Dan kijk ik nog eens naar mijn dochter, ploeterend in badje 1. “Even dooroefenen, liefje, dan heb je zo je A.”