Elsa: ‘Ik schrok me kapot toen ik via de babyfoon zag wat de oppas deed’
De oppas in de gaten houden via de babyfoon, je kunt het eigenlijk niet maken. Toch deed Elsa het, en daar is ze achteraf gezien heel dankbaar voor.
Ze bestaan: kinderen die níet dol zijn op dieren. Moeder Francien ook niet, maar ze overweegt haar aversie te negeren. Want zo’n harig, poepend wezen brengt niet alleen ongemak, maar ook waardevolle levenslessen met zich mee.
Ik ben niet bepaald een Freek Vonk. Eerder het tegenovergestelde. Ik koester weinig liefde voor dieren. Sterker nog: ik ben nogal een schijterd als het op andersoortigen aankomt. En dat is precies wat ik niet wil overbrengen op mijn kinderen. In mijn ideale opvoeding zijn zij nooit bang voor dieren, maar zijn ze lief en vol compassie richting vier- of meervoeters. De praktijk is echter weerbarstiger.
Tot halverwege mijn eigen basisschooltijd hadden we vroeger thuis een hond. Er hebben weleens wat cavia’s in ons huis gewoond en zelf heb ik een hamster gehad. Ik heb dus enige ervaring. Die hamster nam ik trouwens iets te impulsief over van een meisje dat allergisch bleek te zijn.
Ik zorgde alleen niet zo goed voor Mr. Klinsmann (vernoemd naar een van de personages uit mijn favoriete hitserie Heartbreak high). Ik mikte met enige (on)regelmaat wat eten in z’n hok en ververste (meestal) z’n water. Maar daar bleef het ook wel bij. Spelen, laat staan knuffelen, was niet echt aan de orde. Ik was veel te bang dat-ie zou gaan poepen. Ik vond het vooral een vies beestje, hij had ook nog eens een raar gezwelletje onder z’n oksel. Op een ochtend dacht ik: goh, dat hoopje eten wordt steeds groter. Bleek hij koud en stijf in zijn hok liggen. Het heeft nog enkele dagen geduurd voordat ik hem – in zeer besloten kring – in de groene container heb gegooid.
Nu ik als volwassene over iets meer empathische vaardigheden beschik, snap ik natuurlijk dat ik dit anders had moeten aanpakken. Ik vind dit dan ook niet het juiste voorbeeld richting mijn kinderen. Gelukkig vinden zij alle dieren lief en schattig, mits ze aan één belangrijke voorwaarde voldoen. Kom. Niet. Te. Dichtbij. Naarmate ze ouder worden, worden ze er steeds beter in ongewenste viervoeters op afstand te houden. Zo haalde ik laatst dochterlief van zes op na een speelafspraakje bij een vriendinnetje. Hoorde ik van de vader: “Wat vervelend dat ze allergisch is voor honden. Ik heb hem maar een beetje uit haar buurt gehouden.” Allergisch voor honden? De slimmerd! Op de fiets naar huis hebben we er samen hard om gelachen.
Want honden, ja. Dat is wel een dingetje. Wij gaan graag naar het bos. Net als iedereen die een hond heeft. De ellende begint vaak al op de parkeerplaats waar de honden hyperenthousiast uit de auto springen. Op diezelfde parkeerplaats stapt mijn kleuter uit de auto, enigszins mokkend omdat ze alwéér mee moet naar het bos. Het helpt niet mee als daar allemaal honden ronddartelen als koeien die in het voorjaar voor het eerst weer naar buiten mogen. Het kind raakt er acuut van in paniek.
Daar komt nog eens bij dat ze over slechts twee standen beschikt als het om emoties gaat: voluit aan of uit. Daar zit niks tussenin. Dat is hartstikke leuk als ze blij is, want dan is ze ook héél blij. Maar als ze bang is, dan is ze ook héél bang. Meer dan eens hebben we een rondje bos heel kort gehouden, omdat het haar niet lukte zich er overheen te zetten en wij geen zin hadden in meewarige dan wel gefronste blikken in verband met het oorverdovende geschreeuw. Of in een piep in onze oren.
Diezelfde kleuter heeft een vriendinnetje bij wie ze graag speelt. Of eigenlijk moet ik zeggen: speelde. Want sinds daar een hond aan het gezin is toegevoegd, is dat vriendinnetje opeens uit de picture. Maar dat is lastig, aangezien niet alleen de kinderen, maar ook de ouders bevriend zijn. Toegegeven: ik koester ook geen hele warme gevoelens voor de ietwat grote, enthousiaste Berner sennen, maar ik laat me er ook niet door weerhouden om even een bakkie te doen.
Mijn eigenwijze spruit wacht liever op de stoep tot ik mijn kopje leeg heb. Zover laat ik het natuurlijk niet komen, maar het is elke keer weer een hele heisa om haar ervan te overtuigen om toch mee naar binnen te gaan en dat we er voor zullen zorgen dat Het Monster haar echt niks doet. Het helpt niet mee dat ze vorig jaar met oud en nieuw een aardig trauma heeft opgelopen toen de hond in kwestie nog een pup was.
Het was inmiddels ver na twaalven, het nieuwe jaar was met veel bombarie ingeluid. Voor beide partijen geen pretje. Toen de rust enigszins was weergekeerd, was daar uit het niets opeens nog een knoeperd van een knal. Mijn ietwat slaperige dochter schrok zich rot en keek de hond, die het hysterisch op een blaffen zette, op datzelfde moment recht in de ogen. Sindsdien is ze banger voor het beest dan ze ooit was geweest.
Het gelukkige toeval wil dat die vriendin met die Berner sennen ook nog eens opvoedcoach van beroep is (deze vriendschap is er een om te koesteren, I know). Zij pakt dit allemaal superpedagogisch aan. Nu durven mijn kinderen al steeds dichterbij te komen of als ze een hele dappere bui hebben zelfs een heel voorzichtig aaitje te geven.
Ook hebben ze van haar geleerd om stokstijf stil te staan wanneer er een hond met een rotgang op hen afkomt. Armen over elkaar, hoofd omhoog en kijk Het Gevaar vooral niet recht in de ogen. Haar theorie hierbij: dan lijk je op een boom en ben je veel te saai om mee te spelen. En verdraaid, het werkt! Honden rennen mijn kinderen straal voorbij. Ik ben alleen elke keer als de dood dat een hond net die ene ‘boom’ uitkiest om eens even lekker tegenaan te plassen, maar dat is gelukkig nog nooit gebeurd.
Hoewel ik echt mijn best doe, ook bij die hond hierboven, ambieer ik geen carrière als hondeneigenaar. Want eerlijk gezegd zijn mijn kinderen niet de enigen die een beetje angstig aangelegd zijn als het om die grote, onvoorspelbare, speelse (en stinkende, harige, kwijlende) rakkers gaat. Tenzij we ooit, ooit, ooit op dat fijne, afgelegen boerderijtje komen te wonen en we wel moeten om gespuis van ons erf af te jagen. Als we eenmaal op dat boerderijtje zitten, zou ik meteen maar wat graag ruimte willen hebben voor kippetjes en wie weet zelfs een geit of iets dergelijks. Kippen hebben we overigens al eens geprobeerd. Dat was nog best lachen.
Ik zal nooit die ene keer vergeten dat onze keurig aangeharkte woonwijk in rep en roer was omdat de chicks waren ontsnapt (het is na al die jaren trouwens nog steeds een onopgelost raadsel wie de poort open had laten staan). De verse eitjes waren heerlijk en de tokjes vond ik vooral erg schattig. Totdat het zomer werd en de dametjes al vanaf vijf uur ’s ochtends van zich lieten horen. Dat is in die aangeharkte woonwijk minder fijn. En dus hebben kennissen die al op zo’n jaloersmakend boerderijtje achteraf wonen onze kipjes geadopteerd. Fijner voor de buurt en een mooie plek voor de beestjes zelf (dat de hond aldaar er binnen twee weken één had afgeslacht, laat ik even buiten beschouwing).
Lees ook
Van egel Koala tot hond Tuna: deze dieren moet je volgen op Instagram >
Ondanks mijn lichte weerstand zou ik het echt geen gek idee vinden als we op een dag huisdieren zouden toevoegen aan ons olijke duo. Het is best goed als ze een beetje compassie en verantwoordelijkheidsgevoel meekrijgen in hun opvoeding. Heb je daar dan dieren voor nodig, kun je je afvragen. Niet per se, maar het helpt wel. Een hond/poes/konijn/kanarie/tarantula is echt wel andere koek dan een tamagotchi. Die hebben we vroeger allemaal meerdere keren dood laten gaan, toch?
Maar een levend dier, daar draag je als baasje echt verantwoordelijkheid voor. De dieren moeten gevoederd, hokken moeten verschoond. Er komt discipline bij kijken. Door zorg te dragen voor een huisdier, ontwikkel je eigenschappen die de rest van het leven goed van pas kunnen komen. Daarnaast is het gewoon superleuk om te zien dat huisdieren echte maatjes kunnen zijn voor een kind. En met een beetje mazzel bieden ze ook nog enige bescherming. Zo houdt die grote, drukke Berner sennenhond waar ik het eerder over had altijd de groep bij elkaar wanneer we met z’n allen naar het bos gaan. Eigenlijk is het best een lief beest, groot als-ie is.
Er zijn overigens wel restricties aan het soort huisdier dat ik zou toelaten onder mijn dak. Zo gruwel ik van alle soorten amfibieën en reptielen. Als mijn kinderen, aangespoord door avontuurlijke vriendjes, een heldhaftige bui hebben en kikkers willen zoeken in de tuin, wil ik dat van harte aanmoedigen. Maar alles in mij verzet zich daartegen omdat ik kikkers nou eenmaal heel, heel, heel vies vind. Net als padden, salamanders, hagedissen, slangen, et cetera. Vooruit, voor de knuffelslang van de Ikea voer ik een gedoogbeleid.
Het liefst zou ik willen dat ik dol was op dieren. Want ik houd erg van de natuur. In het bos doe ik mijn best om vogels te spotten. Ik zou ze graag aan hun getsjilp en gekleurde veertjes herkennen. Thuis spelen we minstens eens in de twee weken een potje vogelbingo. En sinds kort hebben we een schoolplaat met tuinvogels aan de muur Alleen lukt het me maar niet om ze uit elkaar te houden. Ik wijt het aan mijn dyscalculie voor vogels in plaats van cijfers. Ik wees de kleuter onlangs op een prachtige zwartwit-rode vogel waarvan ik de naam niet wist. “Leuk mama,” zei ze, “een specht!” Afgetroefd door een vierjarige. Die zal ik nu niet meer vergeten in elk geval.
Naarmate mijn kinderen ouder worden, heb ik het idee dat ze wel steeds relaxter worden als het om beesten gaat (nu ik nog). Waar ik mijn jongste bij wijze van grap nog het hele huis door kan jagen met een pluisje in de veronderstelling dat het een spinnetje is, verblikt of verbloost mijn oudste daar niet meer van. Ook durven ze steeds vaker een (heel klein) hondje te aaien. Maar er zijn dieren die voor mijn kleinste smurf toch echt nog een brug te ver zijn.
Zo waren we onlangs op een manege voor de wedstrijd van een nichtje. Dochter één keek haar ogen uit en wil sindsdien niets liever dan op paardrijles. Dochter twee schreeuwde moord en brand en wilde per se buiten wachten. Overigens verkondigt datzelfde meisje nu dat ze later ook op paardrijles gaat. Ik vind dat zelf nog een brug of 72 te ver. Dat kan iets te maken hebben met een onverwerkt jeugdtrauma. Als kind ben ik ooit van een pony afgelazerd in Slagharen, supergênant.
Gek genoeg wil ik een beetje dierenliefde dus wel aan mijn kinderen meegeven. Binnenkort zijn ze jarig. Misschien toch maar eens een heel klein hamstertje overwegen. Waarschijnlijk steek ik er zelf ook nog wat van op.
Dit artikel staat in Kek Mama 01-2021.
Meer Kek Mama? Schrijf je hier in voor de nieuwsbrief >