Elsa: ‘Ik schrok me kapot toen ik via de babyfoon zag wat de oppas deed’
De oppas in de gaten houden via de babyfoon, je kunt het eigenlijk niet maken. Toch deed Elsa het, en daar is ze achteraf gezien heel dankbaar voor.
Mariëtte Middelbeek heeft een probleem. Ze zou het liefst haar kinderen door het leven laten stappen met een helm op het hoofd. Zo bang is ze dat ze iets overkomt.
Er stond een peuter op de keukentrap. Klinkt als het begin van een boek, maar het was de situatie in mijn achtertuin, nog niet zo lang geleden. Man Erik had wat geklust, het trapje stond er nog en zoon Casper zag zijn kans schoon. Terwijl Erik en ik binnen waren, klom hij vrolijk omhoog om op het bovenste treetje met twee handjes te gaan zwaaien. “Casper staat inmiddels bovenop het trapje”, zei Erik, die hem als eerste in het oog kreeg.
Ik dacht serieus dat hij een grapje maakte. Niet omdat ik me niet kan voorstellen dat Casper zoiets zou doen, maar omdat ik me niet kon voorstellen dat iemand dat iemand dan gewoon keuvelend in de woonkamer zou blijven staan. Dus ik keek naar buiten om me vervolgens het leplazarus te schrikken, naar hem toe te stormen en hem heel snel eraf te plukken.
Erik vond dat licht hysterisch, ik op mijn beurt snapte niet waarom hij gewoon lachend toekeek. Wat als Casper zou vallen en een hele medische encyclopedie aan ernstig letsel zou oplopen? En: hij moest toch ook leren dat hij niet op trapjes mag klimmen? Als we dat één keer toestaan… Afijn, laat ik zeggen dat we het oneens waren over de juiste pedagogische aanpak. Het eindigde ermee dat we besloten geklim op keukentrapjes toch maar niet meer toe te staan, “Als jij dat zo erg vindt.” Want ja, ik vind dat zo erg.
Sinds ik kinderen heb – en eigenlijk ook daarvoor al, maar toen viel het minder op – ben ik voortdurend bezig met bedenken wat er allemaal fout zou kunnen gaan. Ik zie gewoon overal gevaar. Gaan we op vakantie, dan heb ik ons in gedachten al zes keer zien verongelukken voordat we zelfs maar de grens hebben bereikt, om het over een vliegreis maar niet te hebben. Loopt Casper over een bruggetje, dan houd ik tot zijn irritatie de hele tijd zijn kraag vast, want straks valt hij door de spijlen in het water. En neem die keuken trap. Terwijl Erik op zo’n moment Caspers ontdekkende aard staat te roemen, ben ik al bezig met waar de traumahelikopter kan landen.
Natuurlijk zijn hier allerlei open deuren van toepassing, ingetrapt door diverse pedagogen. Het is een klassieke vader versus moederkwestie, een kind wordt angstig en zal een leven lang lijden onder een gebrek aan zelfvertrouwen als het niet af en toe ongebreideld van een schommel mag vallen (ik: “Niet zo hoog, niet zo hoohoooooog”) en juist de combinatie tussen veiligheid (ik) en stimuleren om de wereld te ontdekken (hij) zorgt voor een kind dat z’n grenzen leert kennen. Dat mag zo zijn, maar wat heb ik daaraan als mijn kind bloedend in een ambulance wordt geschoven?
Het ding is: Erik is een rasoptimist, ik meer een beren-en-type. Of eigenlijk ben ik van het type: laten we vooral voorkomen dat er hier iets misgaat. Ooit interviewde ik een kindertraumachirurg die me een fietshelm met een barst liet zien. “Die barst had in de schedel gezeten als er geen helm was geweest”, sprak hij onheilspellend. De gevolgen daarvan lieten zich natuurlijk wel raden en ik besloot ter plekke het kind dat ik op dat moment helemaal nog niet had immer een fietshelm op te zetten. Zo geschiedde.
Ik geef toe: het ziet er niet uit. Casper is inmiddels min of meer in z’n helm gegroeid (mag ook wel, hij is twee), Nora van zeven maanden ziet er met dat ding op haar hoofd uit alsof ze een dakkapel meesleept. Maar het is wel veilig. “Je kunt toch fietsen?” vraagt Erik dan. Dat is ook zo (hoewel ik het stuur met zo’n zitje eraan wel topzwaar vind, maar goed), maar je kunt altijd een gek treffen die je met fiets, auto of scooter afsnijdt en dan lig je zo tegen de stoeprand.
Dat is ook de reden dat ik never nooit op de fiets ben gestapt met een baby in de draagdoek, een beslissing die ik hier thuis te vuur en te zwaard heb moeten verdedigen. Het leek Erik juist wel gezellig, en handig, op de fiets met baby Nora lekker tegen zich aan. Dat ging niet gebeuren, omdat ik er als een veiligheidsfreak voor ging liggen. Het idee alleen al bezorgde me nachtmerries. Dat ik als een berg opzie tegen de dag dat mijn kinderen zelf op de fiets stappen, moge duidelijk zijn. Ik overweeg de aanschaf van een harnas.
Lees ook
Bezorgde moeder Sjoukje (33): ‘Ik zie overal gevaar’ >
Dat komt dan ook meteen van pas in de speeltuin, waar ik altijd erg hoop dat Casper het houdt bij zo’n schattige wipkip. Maar nee, de hoogste glijbaan moet het worden. Met zo’n laddertrapje waarvoor hij nog veel te klein is (wat hij in mijn ogen zal blijven tot zijn 25e). Dus dan til ik hem tot zo’n beetje halverwege de glijbaan, laat los en juich heel hard als hij naar beneden gaat. Zo is er toch niks aan, denkt Erik, en sjouwt hem het enge trapje op naar boven.
Of dan staat Casper weer op zo’n metershoog klimtoestel met doodenge touwbrug, luid grinnikend van vermaak omdat het in zijn ogen pas leuk wordt als je minimaal twee meter boven de grond vertoeft. Omdat ik niet bekend wil komen te staan als hysterica en ook echt wel zie dat hij het leuk vindt zijn grenzen op te zoeken (en de mijne), pluk ik hem er niet meteen af. En ook een beetje omdat ik geen zin heb in de strijd die honderd procent zeker losbarst. In plaats daarvan laat ik hem begaan en ga er zelf als een soort levend vangnet onder staan, wat misschien wel een mooie samenvatting is van het moederschap in het algemeen (althans, bij mij).
Hoewel, ik moet nog wel even een bekentenis doen. Laatst was Erik niet thuis. Het was een mooie zaterdagmiddag, ik dacht: ik ga een blokje om. Casper mee op zijn brommertje, zo’n hardplastic geval in felle kleuren waarmee hij normaal gesproken prima overweg kan. Wat er precies misging weet ik niet want ik liep voor hem, maar in elk geval klonk er opeens luid gehuil en lag Casper naast het betreffende brommertje. Op een pad met van die kleine steentjes. Gevolg: een schaafwond van zijn haargrens tot zijn kin, bloed dat van z’n neus drupte en heel hard gehuil. En een moeder die zich megaschuldig voelde, want hoezo had ik, de veiligsheidskenau, dit laten gebeuren?
Ik heb er wel wat van geleerd. Toen ik er nog eens goed over nadacht, moest ik toch tot de conclusie komen dat ik niet altijd alles voor kan zijn. Ik kan Casper niet zoiets simpels als een ritje met z’n brommertje verbieden en ik kan er ook niet immer als een valscherm omheen hangen. Althans, het kan wel, maar het staat wat mal. Want nu is de brommer nog van plastic, maar wat als hij straks zestien is en er op een echte scooter vandoor wil?
Dan zal hij toch geleerd moeten hebben hoe ver hij kan gaan en dat leert hij niet met z’n moeder als schild om hem heen (ik bestel voor mezelf wel alvast iets kalmerends voor de dag dat hij echt een scooter heeft). Dus ja. Dan misschien toch maar wat losser. De keukentrap is nog steeds verboden terrein, maar vooruit, Casper mag in zijn eentje op het klimrek. Nu nog even bedenken of hij een trauma oploopt als hij daarbij als enige in de speeltuin een helm op moet.
Dit artikel heeft eerder in Kek Mama gestaan.
Nog meer Kek Mama? Schrijf je hier in voor de Kek Mama nieuwsbrief >