Eerste kerstdiner op school: ‘Een halfuur later belde zijn juf’
Het is spannend, zo’n eerste kerstdiner op school. En dan kan je kleine in al z’n enthousiasme de festiviteiten íets te ver door trekken.
De hele week zie je moeders verwilderd rondrijden van gitaarles naar toneel, van voetbaltraining naar ballet. Alsof ze potdorie niks beters te doen hebben. “Mag het alsjeblieft een clubje minder?”
Nee, ik kan niet met je afspreken op woensdagmiddag. Op woensdag ben ik namelijk taxichauffeur. Zodra de lunch achter de kiezen is, bevind ik me in de auto. Volgeladen met mijn kinderen – en vaak met een handvol andere. Nauwkeurig leg ik de te rijden route af en bij elk clubje worden mijn kinderen met open armen ontvangen: “Wat fijn dat je er weer bent!” (Geen woord voor de chauffeur, die niet alleen zorgt dat die kinderen er zijn, maar ook nog eens al die clubjes betaalt.)
Een middag lang rijd ik door de stad. Voorzichtig, zonder overtredingen en zorgvuldig alle knel- en knooppunten vermijdend, zoals een goede chauffeur betaamt. Zo’n taxirit is logistiek een hele uitdaging. Het ene kind moet naar de tennisbaan, nummer twee tien minuten later bij de gitaarleraar afgezet aan de andere kant van de stad. Dan de hele goegemeente in omgekeerde volgorde ophalen en bij respectievelijk voetbal en dansen afzetten. Om daarna een kind alvast naar huis te brengen en met de ander nog even door te rijden naar de pianojuf.
Kan het niet een clubje minder, zegt u nu. Ja, dat vraag ik mezelf ook weleens af. Maar mijn kinderen vinden alles zo leuk. En ik vind het dan weer leuk dat zij dat zo leuk vinden. Laat er een psych op los en die zal ongetwijfeld het gemis aan al deze geneugten in mijn eigen jeugd naar voren schuiven. Ik heb een heerlijke kindertijd gehad, maar mijn moeder was wat clubjes betrof redelijk resoluut. Eén sport is genoeg.
Ik zou haar advies ter harte moeten nemen. Want hoewel ik het belangrijk vind dat mijn kinderen plezier hebben, zit ik niet bepaald op dit taxibaantje te wachten. En dan moet je weten dat ik niet alleen woensdagmiddag chauffeur ben, maar ook maandagmiddag en zaterdagochtend. Mijn eigen schuld. Ik zeg immers ja op het moment dat een nieuw clubje zich aandient en een van mijn kinderen met smekende ogen voor me staat. Terwijl ik heel goed weet dat een nieuwe bezigheid in de praktijk betekent dat ze moeten worden gebracht en gehaald. En toch geef ik toe. Omdat ze er zo veel plezier in hebben, omdat het goed voor ze is, omdat ze er veel van leren. Zij blij, ik blij. Tot het moment van halen en brengen zich aandient. Zit ik wéér in die auto.
Wat ook meespeelt, is dat al hun vriendjes eveneens op die clubjes zitten. Een vraag of ze een nieuwe sport mogen beoefenen of op een of andere knutselcursus mogen eindigt steevast met de mededeling dat Pietje, Kees en Truus het ook doen. Waardoor het naast een sportieve en creatieve uiting ook nog eens een sociaal gebeuren is. En wie ben ik dan om mijn kinderen daar niet aan te laten deelnemen? Komt bij dat ik in een stad woon met een zeer groot verenigingsgebeuren. Noem een sport of bezigheid en er zit hier een club aan vast. Die onderling alle trainings- en wedstrijddagen op elkaar lijken te hebben afgestemd. Een nieuwe vis in de vijver? Alles schuift en verschuift en hup, weer een gat waar getraind of bijeengekomen kan worden.
Lees ook
Sportclubjes gedoe: ‘En ik maar elke week het hele land doorrijden voor uit- en thuiswedstrijden’ >
Vriendin K. geeft minder makkelijk toe. Ze heeft twee jongens en een drukke baan. Haar vrije woensdagmiddag heeft ze nodig om ook een beetje aan zichzelf toe te komen. Haar kinderen doen dus niks. Nou ja, niks, ze vermaken zich prima. “Kinderen moeten al zoveel, hoe heerlijk is het als je een hele lange middag voor je hebt waarin je kunt doen wat je wilt?” Volgens haar zorgt het hebben van niet al te veel verplichtingen ervoor dat haar kinderen gestimuleerd worden zelf dingen te ondernemen. Dingen die niet voor hen zijn bedacht in de vorm van hockey, tennis, timmeren, of toneelles, maar die ze zelf bedenken.
Ze maakt zich geen zorgen of haar kinderen buiten de groep vallen. “Ze hebben vriendjes genoeg. Juist omdat mijn kinderen bijna altijd kunnen afspreken.” Ook de sociale druk om langs de lijn te staan voelt ze niet. Ik zelf sta – niet altijd met evenveel zin, want meestal op onmogelijke tijden – best vaak naar de sportprestaties van mijn kinderen te kijken. Diep in mijn hart zou ik graag eens een zaterdagochtend met een pot koffie en een stapel weekendkranten willen doorbrengen. Maar de druk om langs die lijn te gaan staan is groot. Ouders rekenen elkaar daar nogal eens op af.
De zoon van K. mocht uiteindelijk op voetbal. Voor hij zijn voetbalschoenen kreeg, legde ze hem uit dat ze niet elke week langs het voetbalveld zou staan. Iets wat door andere ouders van het team niet bepaald op prijs werd gesteld. Er wordt van je verwacht dat je bij elke prestatie van je kind aanwezig bent, of dat nu een wedstrijd, voorstelling of slechts een training is. K. voelde die keren dat ze wel kwam kijken de messteken in haar rug. “Mensen zeggen niet dat ze het stom vinden dat ik er bijna nooit ben, maar ik hoor het ze denken. In heel kleine dingen voel ik dat, een vals bijzinnetje bijvoorbeeld of het feit dat er altijd tegen me wordt gezegd dat ik zo hard werk en wel moe zal zijn.”
Vriendin A. heeft drie kinderen. Die allemaal minimaal twee sporten doen, een instrument bespelen en ook nog op creatieve clubjes zitten. Ze heeft haar werk zo ingericht dat ze elke dag om drie uur beschikbaar is als taxichauffeur. In tegenstelling tot K. staat A. altijd op het sportveld en zit vooraan bij elke uitvoering van haar kinderen. Last van messteken heeft zij niet, wel van de kan-mijn-kind-met-jou-meerijden-want-jij-gaat-toch-al-verzoeken. “Ze weten dat ik rij en dan is een kind of twee extra meenemen geen probleem.”
Mijn zoon deed in zijn hoogtijdagen drie sporten en zat ook nog op drumles. Mijn dochter deed twee sporten, zat op streetdance, musicalles en volgde een workshop tekenen. Eén clubje minder, stelde ik mijn kinderen voor. Ze schrapten ieder een clubje van hun lijst. Ze kozen, zal je net zien, de clubjes die op steenworp afstand van elkaar te vinden zijn: judo en musicalles.
Gelukkig maakt nood uiterst creatief. Ik kon overal naar toe blijven rijden, maar zoiets als gitaarles kon eigenlijk gewoon bij ons thuis. En naar tennisles kon best met het groepje vriendinnen gefietst worden. Met mijn man sprak ik af dat het ook goed is als maar een van ons bij een wedstrijd of uitvoering is. En zo ontstond er toch wat lucht. Bovendien luister ik met terugwerkende kracht naar het advies van mijn moeder. Laatst wilde mijn zoon op een verdedigingssport, een half uur rijden van ons huis. Ik gaf hem twee opties: hij kon iets zoeken op fietsafstand óf wachten tot hij achttien was en zelf zijn rijbewijs op zak had.
Dit artikel heeft eerder in Kek Mama gestaan.