Eerste kerstdiner op school: ‘Een halfuur later belde zijn juf’
Het is spannend, zo’n eerste kerstdiner op school. En dan kan je kleine in al z’n enthousiasme de festiviteiten íets te ver door trekken.
Grappig, dacht Ellen, hoe haar zoontje totaal geobsedeerd was door voetbal. En toen bleek hij zomaar Ajax-materiaal te zijn. “Beduusd keken we elkaar aan. Dit was andere koek. Dit was voor het echie.”
“Hoe ging de training? Hebben jullie een tegen een gespeeld? Mannetjes gepasseerd? Nog een Zidaantje gedaan? Wauw, gescoord met een stiftje!”
Deze kreten komen dus gewoon uit mijn mond hè. Ik kraam voetbaljargon uit alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Maar dat is het niet. Sterker nog, als je mij tien jaar geleden had gezegd dat ik het ooit leuk zou vinden om een paar keer per week langs een voetbalveld te staan blauwbekken had ik je verbijsterd aangekeken. Maar het kan raar lopen in het leven. Je krijgt een kind en met dat kind zeilt er een nieuwe wereld je leven binnen. Daar kies je niet voor, dat overkomt je. Met de geboorte van mijn kind rolde er een bal mee. Vanaf het moment dat hij kan lopen kleeft er een bal aan z’n voet. Of een ballon of een opgerold paar sokken; als hij er maar tegenaan kan trappen.
Rond zijn vierde werd het serious business. Bij Albert Heijn kon je voetbalplaatjes van de eredivisie sparen. Deze actie ontketende het voetbalvuur bij mijn zoontje pas echt. In een mum van tijd kende hij alle clubs uit de eredivisie, inclusief spelers, logo’s en stadions. Ik stond versteld van hoeveel informatie zo’n vierjarig brein kon verwerken. Niet dat hij nu zo slim of bijzonder was; ik zag bij zijn vriendjes eenzelfde honger naar kennis. De een was bezeten van dino’s en sprak hun onmogelijke namen uit alsof het om smaken ijs ging, een ander was een lopende encyclopedie als het om Star Wars-figuren ging. Het was als een eerste liefde. Een monomane, totale liefde.
Op YouTube verruilde mijn zoontje Buurman en buurman voor voetbalfilmpjes, zijn lievelingsboek was Het grote WK-boek en hij liep iedere dag in zweterig polyester omdat hij alleen nog maar voetbaltenuetjes aan wilde. En hij oefende. De godganse dag probeerde hij de technische hoogstandjes die hij in de filmpjes zag na te bootsen. Oefenen met papa als tegenstander. Oefenen met een stoel. Oefenen tussen drie stoelen in. Oefenen tot hij erbij neerviel. Zijn leerproces ging razendsnel. Zijn vader en ik zagen het verbaasd aan. Wij, twee veertigers waar wel een kilootje af mocht, waren allesbehalve sportief. En zie dat kind van ons nou eens dansen met die bal.
Er was geen ontkomen aan: onze zoon wilde voetballen. Met vijf jaar naar een club, op zijn zesde voor het eerst gescout. Als kleine hummel haakte hij aan op een pleintje waar Ajax een clinic gaf voor veel oudere kinderen. Er kwam iemand naar me toe in een trainingspak. Of dat mijn zoontje was. Dat hij graag zijn naam wilde opschrijven, want hij was hem opgevallen. En toen kwam de brief. De brief met het bekende rode Ajax-logo. Met een uitnodiging om stage te lopen. Ik belde direct zijn vader. Stonden we allebei te jubelen aan de telefoon.
Maar mijn zoontje werd afgewezen. Een jaar later kreeg Ajax hem opnieuw in het vizier. En toen hij na een lang stagetraject werd aangenomen bij de club van de godenzonen was het voor mijn zoontje geen vraag of hij zou gaan. Vlak voor de grote vakantie mocht hij al een paar weken meetrainen, maar hij werd ziek. Zo ziek dat ik hem moest afmelden. Hij was in alle staten. Hij moest en zou, wilde het begin niet missen. Om hem te troosten vertelde ik hem dat mij ooit hetzelfde was overkomen. Ik was toegelaten tot de theaterschool en moest de eerste week verstek laten gaan door een keelontsteking. Hij keek me met grote ogen aan en zei: “Ja mam, maar dat was je hobby. Dit is mijn werk!” Toen hij dat zei, was hij acht jaar. Ik realiseerde me dat we ons moesten schikken naar zijn grote droom.
Vanaf dat moment stond ons leven op zijn kop. Want bij Ajax was alles anders dan op zijn gemoedelijke amateurcluppie. Trainde hij eerst twee keer per week een uurtje om de hoek, nu moest hij vijf keer per week naar De Toekomst, het trainingscomplex van Ajax, toch gauw een halfuur rijden. Vier keer trainen en een wedstrijd. Direct uit school die auto in, zakje boterhammen voor onderweg en met gierende banden op weg richting Amsterdam-Zuidoost. Geen tijd meer voor vriendjes van school, feestjes of lekker chillen op de bank. Een moordend schema waar wij als gezin alle zeilen voor moesten bijzetten. Dankzij mijn behulpzame broer slaagden we er elke week in om die ingewikkelde logistieke puzzel te leggen.
Lees ook
‘Leuk hoor, al die clubjes, maar ik ben toch geen taxichauffeur?’ >
Maar ook de wedstrijden waren anders. Als we vroeger ‘uit’ speelden werden er vier ouders met auto’s opgetrommeld om de jongens naar een club in de buurt te brengen. Eén ouder nam een tupperwarebakje met sinaasappelpartjes mee voor in de rust. Er was een trainer en een vader als teamleider en dat was het. Nu gingen de jongens met een touringcar. Naar andere profclubs door het hele land. Begeleid door een heel bataljon aan professionals. Met aan boord gigantische koelboxen vol verantwoorde lunchpakketten.
Zijn eerste uitwedstrijd bij Ajax was tegen PSV. Onfatsoenlijk vroeg moesten de jongens verzamelen op De Toekomst. Twintig uitzinnige jochies die bus in. Alle ouders druk zwaaiend langs de stoep. Het leek wel een schoolreisje. Met het verschil dat al die ouders direct in hun eigen auto stapten om achter die bus aan te kachelen. Op naar Eindhoven. Daar aangekomen stonden de jongens al op het veld om op te warmen. Dat was even gek. Geen tijd voor een babbeltje of aai over z’n bol.
Na de wedstrijd werd het nog gekker. Wij zaten in de kantine. Nu kwam het gezelligste deel van de zaterdagochtend. Dachten we. Beetje nakletsen over de wedstrijd met de andere ouders, jongens en trainers. De traditionele tosti met ketchup stond al klaar. Want of er nou gewonnen of verloren was, honger had mijn zoon sowieso. Daar zaten we te wachten. En te wachten. De tosti werd koud, de kaas weer hard. Waar bleven die jongens nou? En waren er nou ook al ouders vertrokken? Onze blik dwaalde richting parkeerplaats. Daar zagen we de spelersbus nog net de hoek om tuffen. Beduusd keken we elkaar aan. De jongens waren alweer op weg naar Amsterdam. Helemaal naar Brabant gekoerst en geen woord met hem gewisseld. Dit was andere koek. Dit was voor het echie.
Dat voelde mijn zoon ook. Was hij bij zijn oude cluppie helemaal het mannetje, nu was hij ineens niet meer de beste van het veld. Want bij Ajax is iedereen goed. Misschien soms wel beter. Een fout in het veld wordt afgestraft met gescheld. Niet door de trainer, maar door teamgenoten. Op een toon die hij niet gewend was. “Kill, sneller passen, anders ga ik je slopen!” Slik.
Mijn zoontje trok zijn keutel in. Als hij de bal kreeg, leverde hij hem direct in bij een brutalere teamgenoot. Na een paar wedstrijden was hij al zijn bravoure en zelfvertrouwen kwijt. Mijn creatieve raspaardje was veranderd in een angstig veulen.
Ik kreeg er slapeloze nachten van. Piekerde me suf. Was mijn zoontje wel opgewassen tegen de harde wetten van de topsport? Moest hij niet lekker buitenspelen in plaats van presteren bij een profclub? Waarom zou hij zijn hele jeugd opofferen, terwijl er zo’n kleine kans is dat hij de top haalt? En al die selecties, iedere week weer, voor wedstrijden, voor toernooien – kan zo’n kinderziel dat wel aan?
Ach man, die toernooien. Die waren da bomb. We wisten niet wat we meemaakten. Gaan die jochies met het vliegtuig een paar dagen naar Italië of Portugal om wedstrijdjes te spelen tegen clubs als Bayern München en FC Barcelona. Punt is: niet iedereen mag mee. Ongeveer de helft van het team wordt geselecteerd, de andere helft blijft thuis om door te trainen in de regen. Mijn zoon mocht het eerste grote toernooi niet mee. Ik was er kapot van. Maar hij zei doodleuk: “Ach mam, Ajax maakt keuzes. Je zal zien dat ik het volgende toernooi wel mee mag.”
Hoe hij het doet weet ik niet, maar mijn zoon blijkt over een uitzonderlijke portie veerkracht te beschikken. Hij herpakt zich na tegenslag, laat zich niet uit het veld slaan door een blessure, behoudt altijd zijn plezier in het spel en blijft in zichzelf geloven.
Hij sliep er dan ook geen nacht minder om toen de belangrijkste dag van het seizoen aanbrak: de eindbeoordeling. Ik wel. Ik vrat zijn voetbalschoenen op van de zenuwen. Tijdens die evaluatiegesprekken wordt duidelijk welke spelers de club moeten verlaten. Acht van de 23 jongetjes werden weggestuurd. Hij mocht blijven.
En nu, zes jaar later, zit hij er nog steeds. Veertien is hij inmiddels en we hoeven hem allang niet meer te brengen; hij reist zelfstandig met het ov. Sinds twee jaar gaan de jongens ook verplicht op De Toekomst naar school. Hij vertrekt ’s morgens vroeg van huis en komt ’s avonds laat pas thuis. Hij traint, studeert, eet en doucht op de club. En terwijl ik me soms nog vertwijfeld afvraag of zijn leven niet te beperkt is, koerst hij vrolijk af op zijn grote droom: profvoetballer worden.
Ellen Dikker schreef twee jaar lang een wekelijkse column in Het Parool over haar zoon bij Ajax. Deze columns zijn gebundeld in het boek De kleine Messi, een humoristisch en persoonlijk inkijkje in de jeugdopleiding van Ajax.
Dit artikel staat in Kek Mama 07-2020.
Meer lezen? Neem hier een abonnement op Kek Mama, de #1 glossy voor moeders.