Eerste kerstdiner op school: ‘Een halfuur later belde zijn juf’
Het is spannend, zo’n eerste kerstdiner op school. En dan kan je kleine in al z’n enthousiasme de festiviteiten íets te ver door trekken.
Leuke kinderen, weinig zorgen en toch heeft Audrey (37) last van angstaanvallen en depressieve buien. “Maar voor de buitenwereld speel ik de jolige luizenmoeder.”
“Ik stond in de rij voor de kassa toen mijn ogen het opeens niet meer deden. De helft van mijn zicht ging op zwart, de andere helft op troebel. Alsof ik door een raam keek waar regen tegenaan kletterde. Ik heb een beroerte, dacht ik, ik ga dood. Ik was net een halfjaar gescheiden, mijn kinderen waren zeven en vijf, over een uur ging de school uit. Wie moest voor ze zorgen?
In een waas rekende ik af, stapte ik in de auto en – vraag me niet hoe – reed naar huis. Mijn buurmeisje was gelukkig thuis. ‘Ik voel me niet goed’, zei ik. ‘Wil jij de kinderen uit school halen? Als ik straks niet opendoe, moet je 112 bellen.’ Ik kroop in bed, slikte een iboprufen en belde mijn ex op zijn werk; hij moest meteen komen. Toen hij een halfuur later geschrokken binnenstapte, zakte mijn paniek en trok mijn zicht weer bij. ‘Ik neem de kinderen wel een paar dagen’, zei hij, ‘ziek jij maar even uit. Je hebt vast migraine.’ Maar ik had helemaal geen hoofdpijn, ik voelde me alleen gestrest. Voor de zekerheid belde ik de huisarts voor een afspraak. Straks had ik iets vreselijks. Een tumor of zo.
Op mijn dertiende kreeg ik mijn eerste hyperventilatieaanval. Ik herkende het meteen; mijn moeder had het ook. Ze gaf me een plastic doosje om in te ademen wanneer ik dacht dat ik zou stikken. Dat hielp. Ik vond het heel normaal, hooguit een beetje gek dat mijn zus nooit hyperventileerde. Soms werd ik ’s ochtends wakker met een mist in mijn hoofd die de rest van de dag aanhield. Alsof ik er niet helemaal bij was. Een dof en wattig gevoel, dat me belemmerde te praten met klasgenoten. Ik wist zeker dat iedereen het aan me kon zien. Van die gedachte kon ik zo in paniek raken dat ik me opsloot op de school-wc.
De volgende dag was er niets meer aan de hand en voerde ik op school weer het hoogste woord. Niet dat ik vriendinnen had. Ik haakte zo vaak op het nippertje af als we feestjes en schoolevenementen hadden, dat iedereen me nogal vaag vond. Soms werd ik al gek als ik dacht aan een menigte mensen. Soms voelde ik me opgesloten in mezelf. Soms kon ik niet van de bank komen. Dat vertelde ik niemand. Ik verzon dat ik een dubbele afspraak had. Of ruzie met mijn moeder. De buitenwereld zag alleen mijn vrolijke buitenkant. Nog steeds – ik ben die schoolpleinmoeder die altijd in is voor een lolletje.
Ik kan dagen opzien tegen een onbetekenend telefoontje: een afspraak bij de tandarts, een winkel om te vragen of iets voorradig is. Het ergste zijn werktelefoontjes. Ik ben vertaler en zit veilig thuis achter mijn laptop. Maar als ik dagenlang dat ene noodzakelijk belletje niet pleeg, blijft mijn werk eindeloos liggen. Waardoor de stress zich nog verder opstapelt. WhatsApp is voor mij uitgevonden – achter grappig geschreven teksten kan ik me veilig verschuilen. Ik word bang zonder aanwijsbare reden. De angst is vooral fysiek. Mijn hart slaat op hol, ik voel me opgejaagd en ben op de rand van tranen. Dan kan ik ook niet helder denken. Waar het vandaan komt: geen idee. Ik had een gelukkige jeugd en heb nooit iets traumatisch meegemaakt.
Heel gek: tijdens mijn twee zwangerschappen had ik nergens last van. Het viel me in het begin niet eens zo op; er gaan vaker maanden voorbij zonder paniekaanvallen. Toen ik zwanger was van mijn oudste kind Lisa, zweefde ik op een roze wolk, alles was even heerlijk. Het getrappel in mijn buik, de babykamer inrichten; niets bracht me van de leg. Helaas, na de bevalling kletterde ik keihard naar beneden.
Omdat ook mijn man niets wist over mijn stemmingen en angstaanvallen, verzweeg ik mijn depressieve gevoelens. Op een dag gaat het vanzelf weer over, dacht ik. Ik overcompenseerde mijn stemming door extreem goed voor de baby te zorgen. Zo zou iedereen zien wat een volmaakte en lieve moeder ik was. Allemaal schijn, in werkelijkheid telde ik de dagen tot Lisa naar de kinderopvang kon. En hoeveel ik ook van haar hield, ik wenste dat ze nooit was geboren.
Lees ook
‘Mijn postnatale depressie heeft me dichter bij mijn zoon gebracht’ >
Na een maand of acht was de depressie ineens over. Zomaar, van de ene dag op de andere. Wel hield ik last van paniekaanvallen. Dan durfde ik ineens niet uit mijn auto te stappen of met Lisa naar het park te gaan omdat ik bang was dat iedereen naar me zou kijken en me een slechte moeder vond. Thuis kreeg ik last van achtervolgingswaan als mijn man ’s avonds niet thuis was. Dan dacht ik dat er iemand onder mijn bed lag of zich op zolder verstopte. Ik durfde niet naar bed te gaan. Hoe moe ik ook was, ik voelde me pas veilig als mijn man weer thuiskwam.
Toen ik Marijn verwachtte gebeurde precies hetzelfde. Tijdens de zwangerschap was ik hartstikke gelukkig, na de bevalling diep depressief. Ik begon ik te vermoeden dat mijn angsten en depressies hormonaal gestuurd werden. Toen ik bij de huisarts aankaartte dat ik bij vlagen zo chagrijnig was en ook wel klaar was met kinderen krijgen, schreef hij me de pil voor. Vooral hem niet de hele waarheid vertellen, zei ik tegen mezelf. Vanaf nu zou het vanzelf bergopwaarts gaan. Maar van de pil werd ik alleen maar depressiever.
Tegen de tijd dat Marijn twee was, was er geen dag meer waarop het een beetje goed ging. Ik sloot me het liefst hele dagen op in huis. Durfde Lisa niet naar school te brengen, bang om andere moeders tegen te komen die dwars door me heen konden kijken en zouden zien hoe verknipt ik was. Ik bad dat Lisa geen speelafspraken zou maken met vriendinnetjes. Dan zou ik haar moeten ophalen. Of nog erger: een moeder aan de deur krijgen en sociaal moeten doen. Ik raakte al uitgeput van de gedachte.
Voor mijn man had ik al helemaal geen ruimte. Hij ging vast vreemd, dacht ik. En gelijk had hij, ik spoorde immers niet. Dat we gingen scheiden was uiteindelijk onvermijdelijk: we verwachtten andere dingen van het leven en zaten zelden op één lijn. En natuurlijk speelden mijn verzwegen angsten en depressies een rol, dat kan niet anders.
De enige bij wie ik geen angst voelde, was mijn moeder. En toch vermeed ik haar ook op slechte dagen. Het liefst verstopte ik me achter de gordijnen, wachtend op betere tijden. Je zou verwachten dat mijn scheiding me nog verder het dal in zou helpen, maar het tegenovergestelde gebeurde – ik voelde me sterker dan ooit. Ik was zo gefocust op een nieuw bestaan bouwen voor de kinderen en mezelf dat er geen ruimte was voor angst en paniek. Het eerste jaar ging het prima. Ik voelde me bevrijd en had zin in het leven.
En toen kwam die middag in de supermarkt waarop mijn ogen zo vreemd gingen doen. Mijn kinderen waren met papa naar huis gegaan, ik was alleen thuis en de angst vloog me naar de keel. Ik nam een glas wijn en nog een. Na een tranquilizer viel ik uitgeput in slaap.
Ik besloot de huisarts de volgende dag alles te vertellen. Het kon zo niet langer, ik moest hem in vertrouwen nemen. Nu ik voor een groot deel in mijn eentje voor de kinderen zorgde, leek mijn gezondheid belangrijker dan ooit. De huisarts schreef antidepressiva voor en verwees me naar een psycholoog voor mijn angsten. Ook liet hij voor de zekerheid een uitgebreid bloedonderzoek doen, maar daar kwam niks bijzonders uit.
Door de antidepressiva voelde ik me zo mogelijk nog slechter. Dat schijnt normaal te zijn in het begin, maar een halfjaar later voelde ik me nog steeds een zombie. Minder angstig, maar permanent een wattengevoel in mijn hoofd. Ik raakte mezelf volledig kwijt. Ik keek het nog twee maanden aan en bouwde toen de medicatie af. Ondertussen speelde ik de vrolijke luizenmoeder op school, was ik altijd te porren voor rijbeurten met voetbal, deed ik jolig op feestjes en zag ik er altijd verzorgd uit als ik de deur uit stapte.
Ik doe het inmiddels een jaar zonder pillen, maar ga wel naar een psycholoog. Met haar probeer ik in kaart te brengen wat mijn angsten triggert. Toen ik een paar maanden een dagboek bijhield over mijn stemmingen, bleek er een link te bestaan tussen mijn naderende menstruatie en angstaanvallen. Toch zijn er ook buiten die periodes nog altijd zwarte dagen. Ik leer te accepteren dat ze gewoon bij me horen. Op zo’n moeilijke dag vraag ik de kinderen een boodschap voor me te doen. Lisa en Marijn zijn nu negen en zeven. Als zij me af en toe helpen, bespaar ik energie en kan ik ondanks mijn bonkende hart en paniekerige gedachten een leuke moeder blijven.
Gelukkig zijn de dagen dat ik me prima voel nog altijd in de meerderheid. Dat houdt het leefbaar. Ondertussen piel ik me een ongeluk in het alternatieve circuit. Dan weer een haptonoom of osteopaat, dan weer een energetisch therapeut. Tot nu toe heeft niets echt geholpen. Misschien gaat het vanzelf over. Als de kinderen volwassen zijn, of na de menopauze. Niet dat ik daar echt vertrouwen in heb, mijn moeder worstelt nog steeds met hyperventilatie. Het zal erfelijk zijn. Godzijdank heb ik gezonde kinderen en weinig zorgen. Iedereen heeft wel wat: een pil die je voor altijd gelukkig maakt, is nog niet uitgevonden.”
Dit artikel heeft eerder in Kek Mama gestaan.
Meer persoonlijke verhalen lezen? We selecteren de mooiste in onze nieuwsbrief >