Andermans etters: Hoe corrigeer je die?

andermans etters corrigeren hoe Beeld: Getty Images
Kim Hopmans
Kim Hopmans
Leestijd: 11 minuten

De een heeft een grote mond, de ander snaait stiekem je snoeppot leeg of relt erop los. Maar als je er iets van zegt, krijg je de ouders op je dak. Kinderen van een ander corrigeren: Kim Hopmans vindt het maar een heikel punt.

Lees verder onder de advertentie

“Moet je misschien plassen?” vraag ik verwachtingsvol aan het jochie dat met mijn zoon speelt. Of nou ja, met mijn zoon… het kereltje speelt eigenlijk voornamelijk met zichzelf. Met zijn eigen speeltje. Natuurlijk, een beetje plukken en graaien hoort erbij als je zeven bent, dat weet ik heus wel. Maar de mate waarin deze vriend non-stop met zijn hand in zijn broek hangt, daar kan Al Bundy nog een punt aan zuigen. “Nee, moet niet plassen”, antwoordt hij geërgerd, waarna zijn klauwtje kortstondig uit zijn broek komt om uitgebreid in de gezamenlijke bak popcorn te graaien. Jummie.

Lees verder onder de advertentie

Even later gooi ik het over een andere boeg, de boeg met de knipoog. “Hé meneer, draai je ’m er niet af?” zeg ik zo luchtig mogelijk. Of: “Oh oh, kijk uit dat ie niet wegvliegt!” Ook mijn ‘geinige’ opmerkingen maken geen indruk. Zelf kijk ik steeds vaker met een opgetrokken neus hoe de grijphandjes aan ons eten of mijn zoons gezicht zitten. Moet ik hem nu uitleggen dat zijn gegrabbel, naast ongetwijfeld zalig, ook een beetje privé is en niet zo publiekelijk gepast? Is dat aan mij, of overschrijd ik een bemoeizuchtige grens door andermans kind te corrigeren? Ik vind het een lastige.
 

Er iets van zeggen

Dit dilemma is een heet hangijzer, blijkt als ik rondvraag. Eentje waaraan vrijwel iedereen de vingers weleens brandt. Zoals Annette. “Toen ik mijn dochter een keer ophaalde van de bso kwam ik terecht in een woordenwisseling tussen de bso-juf en een meisje van een jaar of negen. De juf had tranen in haar ogen en had duidelijk geen controle over de situatie. Het meisje toonde geen enkel respect en schopte zelfs een skateboard weg op het moment dat de juf bukte om het ding op te pakken.

Lees verder onder de advertentie

Ik stond ernaast, keek ernaar, kon mijn mond niet houden en gaf het meisje een standje dat ze niet zo brutaal moest doen. Lang verhaal kort: de moeder van het meisje kwam eraan en accepteerde niet dat ik me met de situatie had bemoeid. ‘Wie denk jij wel niet dat je bent?’ sneerde ze. Sindsdien twijfel ik wanneer en óf het geoorloofd is om als buitenstaander iets te zeggen.”
 

Corrigeren van kinderen

Of je wel of niet wat zegt, ligt – zo lijkt het – allereerst aan de situatie, of de locatie. Zo heb ik, op het piemelgraaien na, doorgaans weinig moeite met het corrigeren van kinderen die onder mijn dak dingen roepen die ik niet vind kunnen. “Mijn moeder is een dikke kut!” hoorde ik laatst herhaaldelijk uit de mond van een vijfjarige gast flappen. Ja, daar zeg ik dus wat van. En ik hoop oprecht dat anderen dat ook bij míjn kinderen doen, als iets niet door de beugel kan. Maar ja, wat wel of niet door beugels kan blijft natuurlijk nogal subjectief.

Lees verder onder de advertentie

Ik herinner me een situatie in het subtropisch zwembad van Center Parcs waarin een moeder met een baby en een dreumes boos werd op mijn peuter omdat hij te veel water rondspatte. Eerlijk is eerlijk, in eerste instantie gaf ik haar ‘the look’ van: waar bemoeit dat mens zich mee? Maar in een vlaag van medemenselijkheid keerde mijn irritatie al snel naar lichte meelij. Ik zag een knappe jonge meid worstelen met haar nieuwe identiteit; in haar gedachten struinde ze nog alle festivals af, maar in werkelijkheid bevond ze zich in een volgeplast peuterbad in Center Parcs met twee huilende koters.

“Toen mijn kleuter  onterecht werd berispt, dacht ik alleen maar: rot op.”

Tough. Maar goed, zo mild ben ik heus niet altijd, toen mijn kleuter gister in de speeltuin naar mijn mening onterecht werd berispt door iemand die ik toch al matig trek, dacht ik alleen maar: rot op. Overigens zei ik het niet – scheelt dat? Het is dus zeker relevant wie jouw kind corrigeert. En de manier waarop. Andersom geldt dat net zo, volgens mij. Want op het gevaar af dat ik per direct mijn moedercertificaten moet inleveren: van het ene kind kun je net iets minder of meer hebben dan van het andere. Ik wel tenminste. Glad ijs? Oké. Ik hou van alle kinderen. We gaan door.
 

Mijn huis, mijn regels

Ook is het maar net waar je op aanslaat. Smijten mijn kleuter en zijn vrienden de hele dag met piemels en kak – figuurlijk, bij voorkeur – dan kan ik dat best redelijk hebben, het hoort erbij. Maar gebruiken ze ‘kanker’ als scheldwoord, dan sta ik op scherp. Kanker is een beladen, bijna verboden woord, sinds mijn moeder er op mijn tiende aan overleed. Dat corrigeer ik direct, tenzij de ouder erbij zit, dan hou ik me afzijdig. Vaak met enige moeite. Zo hoorde ik mezelf laatst “Nou, nou…” prevelen toen naast me een vijfjarig meisje ‘kanker’ riep, aangezet met een ‘grappig’ Haags accent, en bejubeld door haar vader. Kanttekening: het feit dat er in mij een zurig ‘nou nou’-type huist, daar ben ik niet per se trots op.

Lees verder onder de advertentie

De meeste moeders die ik spreek, hanteren dezelfde techniek: onder hun dak gelden hun regels en mag er zo nodig gecorrigeerd worden, tenzij de ouders ook ter plaatse zijn, dan is het dan niet meer hun pakkie-an. Of als de ouders het niet zien, lacht een vriendin, verwijzend naar ‘telefoonouders’ in de speeltuin die totaal niet opletten of verantwoordelijkheid nemen maar wel uit hun stekker gaan als jij je ermee bemoeit. Misschien wel het ergste soort, zucht ze er achteraan.
 

Lees ook
‘Andermans kinderen corrigeer je niet’: zó denken jullie daarover >

 

Lees verder onder de advertentie

Verschillen

Dan heb je ook nog de subcategorie van penibele momenten waar de ouders weliswaar bij zijn, maar de situatie totaal anders zíen. Dat ondervond Merel. “Tijn, het zoontje van goede vrienden, en onze zoon Joep waren allebei vijf jaar, maar hun karakters verschilden behoorlijk. Als Joep rustig zat te spelen, danste Tijn vaak om hem heen op zoek naar aandacht, hij kon Joep dan echt sarren en af en toe zelfs duwen. Regelmatig beet ik dan mijn tong eraf, mezelf afvragend waarom onze vrienden niet ingrepen, zij zagen dit toch ook?

Toen we een keer bij hen op bezoek waren gebeurde het weer: terwijl Joep met een auto speelde, sprong Tijn driftig om hem heen. Als laatste poging zijn aandacht te trekken, sloeg Tijn vanuit het niets met een robot op Joeps achterhoofd. ‘Hé!’ riep mijn man uit reflex, ‘dat doen we niet!’ Logisch, lijkt me. Dat vond niet iedereen: als een wolvin stortte Tijns moeder zich op haar zoon en wiegde hem beschermend als een baby heen en weer terwijl ze krijste: ‘Nog nooit heeft iemand zo tegen mijn kind geschreeuwd, ik laat het niet gebeuren!’

Ik wist niet wat ik zag. Het was haar zoon die de mijne aanviel – niet voor het eerst – en nu waren wij de boeman omdat wij er iets van
zeiden? Haar man stond er vertwijfeld bij; hij doorzag de situatie maar was niet bij machte zijn vrouw af te vallen. Hoewel mijn vriend zijn excuses aanbood voor het verheffen van zijn stem, werden we de deur gewezen. Die zien we nooit meer terug, zei ik in de auto.” En dat was ook zo. Hoewel Merel en haar vriend in de dagen na ‘het incident’ meerdere malen contact zochten om de boel uit te praten, gaven hun ‘vrienden’ niet meer thuis. Dat is nu zeven jaar geleden.
 

De beer helemaal los

Zo extreem hoor je het gelukkig niet vaak. Maar dat een verschil in opvoeding of aanpak wel degelijk een vriendschap onder druk kan zetten, ervaart ook Samira. “Met drie zoons van 8, 10 en 12 rauzen er met regelmaat een stuk of zes jongens door mijn huis. ‘Nee jongens, niet in de parasol klimmen’, soms lach ik hardop om wat ik mezelf hoor zeggen. Van mij mag op zich veel, maar met zo veel jongens móét je wel grenzen stellen, anders verandert je huis in een soort Lord of the flies met modder aan de muren en voedselrestanten tussen de bank. Als de negenjarige Jorn komt spelen, is de beer helemaal los en daarin gaat iedereen vrolijk mee; ineens wordt er dan binnen met waterpistolen geschoten bijvoorbeeld.

“Als ze komen, zie ik vader en zoon allebei denken: brrr, die enge moeder.”

Wat me irriteert is dat Jorns vader, met wie ik het goed kan vinden, er nooit wat van zegt. Hij blijft vaak nog even ouwehoeren als hij Jorn komt halen, maar al breekt Jorn intussen de tent af, hij kijkt, doet niks, zegt niks, en praat ongestoord verder. Toen Jorn laatst popcorn gooiend langs ons heen denderde was ik er klaar mee, ik draaide me om en snauwde: ‘En nu is het klaar, opruimen jullie, jij ook Jorn!’ Zijn vader keek me geschrokken, bijna angstig aan. Sindsdien is het initiatief om af te spreken wel teruggelopen. En als ze wel komen, zie ik vader en zoon allebei denken: brrr, die enge moeder. Maar goed, dat is dan maar zo. Ik vind hem immers ook een slappe zak.”
 

Niet mee bemoeien

Het corrigeren van elkaars kinderen is duidelijk niet zonder risico’s – iedereen bemoeit zich maar mooi met z’n eigen roedel. Ik vraag me af hoe het vroeger ging, toen de samenleving minder individualistisch was: misschien was het destijds wel doodnormaal om elkaars kinderen bij te sturen. Nee hoor, zegt mijn tachtigjarige tante zonder omhaal. Haar kinderen zijn inmiddels de vijftig gepasseerd, maar ook toen zij jong waren gold hetzelfde principe: je bemoeit je niet met andermans kinderen of opvoeding. Punt. Klaar.

“Tenzij de ouders er niet waren of het kind zo regelmatig bij je bivakkeerde dat je een bepaalde verantwoordelijkheid voelde”, legt mijn tante uit. “Of als ze mijn regels niet respecteerden. Zo pakte een kindje om de haverklap koekjes uit de trommel. Dan zei ik haar wel dat er op die manier niets voor de anderen overbleef. Het meisje beklaagde zich vervolgens bij haar moeder, wat onze relatie direct op scherp zette. Dus veel is er in dat opzicht niet veranderd.”

Een groot verschil is volgens haar wel dat kinderen tegenwoordig veel meer mogen dan pakweg vijftig jaar geleden. “De grenzen waren duidelijker. Met verbazing kijk ik naar de vrijheid die kinderen tegenwoordig krijgen van hun ouders. Toen mijn eigen kleinkinderen nog jong waren, moest ik me regelmatig beheersen om niet strenger op te treden dan hun ouders. Ze zeggen vaak dat bij oma alles mag, maar gezien de vrijheid die kinderen tegenwoordig krijgen, ervaren ze dat vast anders.”
 

Op de vingers getikt

Ik denk terug aan die twee keer in mijn eigen jeugd dat ik op de vingers werd getikt door iemand anders dan mijn eigen ouders. Beide keren was ik een jaar of tien. De ene keer was het meester Berntssen die me vroeg om hem voortaan ‘normaal antwoord te geven’. Hij had een puntje, want elke keer dat hij mij iets vroeg of de beurt gaf, trok ik uit puur ongemak een soort grimas waarbij ik mijn tanden bloot grijnsde. Ik had het inderdaad zelf niet meer door, totdat de meester me erop wees. Die andere keer was het de moeder van mijn vriendin die me streng toesprak dat ik de tienuurtjes van haar dochter niet meer mocht opeten.

“Nu, dertig jaar later, krijg ik nog steeds een rode boei terwijl ik dit opschrijf.”

Haha, gênant. Nu, dertig jaar later, krijg ik nog steeds een rode boei terwijl ik dit opschrijf. Dat Claire mij haar tienuurtje altijd zelf gaf, deed niet ter zake. Dat snap ik nu ik zelf moeder ben ook wel beter. Hoewel ik me volkomen afgewezen en opgelaten voelde door beide correcties, hadden ze acuut impact. Ik stopte met grijnzen – en voorkwam zo een blijvende tic – en liet de liga’s van Claire links liggen. Had ik liever gehad dat deze mensen mijn ouders hadden ingeseind zodat ik me minder overvallen en onveilig had gevoeld? Op dat moment waarschijnlijk wel. Maar toch, het kwam wel over.

Ik denk erover om de moeder van de piemeldraaier binnenkort, bij een glas wijn, terloops te informeren over het fanatieke gefrunnik van haar zoon. Gewoon, luchtig, dat het me opvalt dat… Of zou ze dan boos worden? Of zich juist opgelaten voelen? Hm. Kan een anonieme brief nog tegenwoordig?
 

Dit artikel staat in Kek Mama 13-2021.

 


Volg ons op Facebook en Instagram voor meer verhalen over opvoeden en het ouderschap.

Meest bekeken