Eerste kerstdiner op school: ‘Een halfuur later belde zijn juf’
Het is spannend, zo’n eerste kerstdiner op school. En dan kan je kleine in al z’n enthousiasme de festiviteiten íets te ver door trekken.
Als de oudste in de gordijnen klimt en je twee baby’s het op een krijsen zetten, weet Brenda inmiddels dat er maar twee dingen zijn die je kunt doen: meejanken of een fles opentrekken.
“Wow, jij hebt veel kinderen!” Een jongetje van een jaar of zes staart me aan op straat, zijn blik gericht op de dreumestweeling in de kinderwagen en de peuter op het meerijplankje. Ik kan hem wel knuffelen, dit is iemand die het precies zo ziet als ik. Want van een moeder van één werd ik ineens moeder van een Groot Gezin.
Als ik vroeger vriendinnen hoorde zeggen dat ze graag een derde kind wilden, zette ik altijd grote ogen op. Drie stuks, really?! Ik moest er niet aan denken. Drie is namelijk een onhandig aantal en bovendien: één kind is een accessoire, twee kinderen is werk en drie is een bedrijf. Dat hoorde ik een kinderarts ooit zeggen. En die heeft er verstand van.
Dat we uiteindelijk toch voor een broertje of zusje voor onze oudste zoon kozen, kwam in eerste instantie doordat ík de knoop doorhakte. Nier zomaar, want ik vond dat hele moeder zijn best een aardverschuiving. Mijn man was ook blij dat het leven, veranderd op alle fronten, na anderhalf jaar weer een béétje een normale vorm begon aan te nemen. En hadden we zin in weer een beladen ziekenhuistraject om überhaupt zwanger te raken? Aan de andere kant: hoe bijzonder zou het zijn dit nog een keer mee te mogen maken, want mooiheid en fijnheid was er natuurlijk ook dankzij de kleine spruit. Die gedachte won.
Zo kwam het dus dat ik na de derde IUI-poging met mijn benen wijd in de stoel van de gyn lag, omdat de zwangerschapstest positief bleek. Op het beeldscherm verscheen een dobberend vruchtje met een knipperend lampje. Een zweem intense blijdschap trok door mijn lijf. Gelukt, en nog best snel ook! Verrukt keek ik op naar mijn man, terwijl de gynaecoloog nog even rondsnuffelde in de baarmoeder. Mijn ogen keerden terug naar het scherm en mijn hart sloeg een paar slagen over. Daar was levend vruchtje nummer twee.
Natuurlijk boffen we enorm. Twee gezonde kindjes kwamen met 34 weken ter wereld en zijn intussen anderhalf. Wat een rijkdom en och-zo-schattig, absoluut. Ik weet ook wel dat ik niet moet zeuren en mijn handjes dicht mag knijpen met zo veel geluk. Jarenlang heb ik gedacht dat mijn kinderwens nooit in vervulling zou gaan, dus hoe kan ík nou piepen over een persoonlijk kinderoverschot? Maar toch, met de komst van dit tweetal moest ook een nieuwe moeder geboren worden. Namelijk een heuse moeder van D.R.I.E. Ik ben al niet zo’n oermoeder die op een roze wolk woont met haar baby aan de borst, zo eentje die zichzelf moeiteloos fulltime wegcijfert voor haar kroost. Ik vind borstvoeding hels en geniet ultiem van me-time. Tegelijkertijd hou ik zielsveel van mijn kinderen. Dat kan heel goed naast elkaar bestaan, weet ik intussen.
Moeder van drie zijn is precies zoals ik me had voorgesteld: zakken vol vieze luiers voor de voordeur, altijd wel iemand aan de snotter, structureel een paar armen tekort, een slaapgebrek waar ik met drie jaar winterslaap niet overheen kom. En o ja, ergens is er ook nog een huwelijk met die leuke vent. Diegene met wie ik nu alleen nog maar bezig ben af te stemmen wie wat doet en wanneer en met welk kind. Of met wie ik daar ruzie over maak, want allebei doen we altijd meer dan de ander en is het nu niet een keer mijn/zijn beurt?
Gevoelsmatig geldt voor ons allebei met drie kinderen: dit is een elftal. Dat vraagt niet alleen om een strakke planning, maar ook om loslaten. Kookte ik voor de oudste als baby alles vers, de tweeling bleek best lekker te gaan op potjes. En van een peuter met een beeldschermlimiet veranderde de oudste in een kind dat alle coupletten van Baby shark kon zingen. In het Engels én het Hongaars, foutloos. Hij wees met drie jaar graafmachines aan en riep dan: “Kijk mam, een excavator!” Tot zover dus mijn illusie een perfecte moeder te kunnen zijn. Met eentje kom je nog een heel eind, maar tel er twee baby’s bij op en zeg maar dag tegen de moeder die je hoopte te zijn.
Ook op praktisch front zat ik er niet ver naast voordat ik moeder van drie werd; dit aantal is niet handig. Bij die eerste echo riep mijn man: “Dit past helemaal niet in de auto!” En gelijk had-ie. Tijdens het eerste jaar met de tweeling zat ik steevast op één bil tussen een MaxiCosi en een autostoeltje gepropt, uitkijkend op Maxi-Cosi-2 op de bijrijdersstoel met die zee aan ongebruikte beenruimte. Durfden we het bij acht maanden aan om een weekendje weg te gaan, bleek het bijna onmogelijk om een huisje te vinden waar we met ons kroost in mochten: ‘Maximaal aantal baby’s bereikt’, zo luidde steeds de foutmelding. De spijker op z’n kop, dacht ik dan gniffelend, maar ook enigszins gefrustreerd. Uiteindelijk gingen we toch, met twee auto’s en een dakkoffer, naar Drenthe.
Afgelopen zomervakantie lukte het ons met slechts één auto te gaan. Het was de zomer waarin de tweeling een jaar werd. We hadden beter moeten weten, maar dat hele eerste jaar zeiden manlief en ik tegen elkaar: “Straks, als ze één zijn, wordt het makkelijker.” En dus proostten we in een Limburgs vakantiepark hoopvol en trots op hun eerste verjaardag; dat hadden we maar mooi gered, ondanks die chronische relatietherapie-donderwolk in ons huis. Wát een jaar.
We hadden een 365-dagen-abonnement op de huisarts en het ziekenhuis: was er niet wat met de ene, dan wel met de andere baby. Een jaar lang voelde ik me tekortschieten bij de vele huilsessies: twee baby’s tegelijkertijd oppakken om te troosten gaat nu eenmaal niet, en al helemaal niet met een jaloerse peuter om je nek. Maar goed, dat was verleden tijd: alles zou vanaf nu makkelijker worden.
Je snapt: we hebben die grens intussen opgerekt naar hun tweede verjaardag. De dag nadat we in Limburg nog zo optimistisch hadden staan proosten, reden we namelijk alweer ouderwets rondjes in de auto in een poging het driekoppige huilkoor tot bedaren te krijgen en iedereen in een middagslaap te sussen.
Toen het hele gezin was bijgekomen, herpakten we ons: vol goede moed gingen we met alle kinderen naar het wildwaterparadijs. Alwaar twee kakelverse eenjarigen over de natte schimmelvoetenvloer in de kleedkamers tijgerden terwijl de peuter de benen nam zonder zwembandjes. Eenmaal in het water sabbelde één baby op een sompige pleister die voorbijdreef, probeerde de ander uit de zwemband te klimmen en rende papa achter de oudste aan van glijbaan naar glijbaan. Qualitytime met het gezin. “Over een jaar is het allemaal makkelijker”, riep ik opbeurend tegen mijn man.
Lees ook
11x de moeilijkste momenten van de dag met een tweeling >
Nu wil het geval dat mijn zusje ook een eenling en een tweeling heeft. Ik weet dus dat het misschien nog wel een jaar of wat langer duurt voordat we het echt een beetje onder de knie krijgen, ouders zijn van drie. Het ervaringsdeskundige advies van mijn zus klinkt regelmatig als een mantra door mijn hoofd: neem een glas wijn of huil mee. En man, wat is dat nog altijd regelmatig nodig.
Drie geeft namelijk een scala aan combinaties om ruzie mee te maken en om spullen van af te pakken. Dat verveelt nooit, zo lijkt het. Omdat ze nog zo jong zijn, willen ze bovendien mijn exclusieve aandacht. Allemaal, los van elkaar, maar liefst wel op hetzelfde moment. Zit ik met de een op schoot om een boekje te lezen, probeert nummer twee – die tot dan toe ongestoord zat te spelen – dat ziedend te verstoren. Waarop de schootzitter begint te meppen en gillen om zijn plekje veilig te stellen. Dat kabaal maakt vervolgens dat ook nummer drie interesse krijgt om mee te doen.
Op momenten dat de oudste bij een vriendje speelt, of als een helft van de tweeling langer slaapt dan de ander, verloopt alles zoals ik me had voorgesteld met een tweede kindje. Met een dreumes op schoot kan ik Duplo-torens bouwen met de peuter, of gedrieën met een bal spelen zonder dat er een andere dreumes op bank/tafel/kast of in de gordijnen klimt. Op die momenten voel ik me zo schuldig, alsof ik er eentje weg wens. Net zoals ik me soms schuldig voel tegenover mijn man, de haan die niet wist dat zijn kippetje op twee eitjes zat te broeden. Niet dat het chickie dat zelf wist overigens, want deze IUI-ronde had ik slechts één eitje en een cyste. Zeiden ze. Ik kreeg een twee-eiige tweeling, dus die cyste was een slimme vermomming van deze of gene. Natuurlijk, kunstmatig zwanger worden geeft een verhoogd risico op meerlingen, plus: het zit bij mij in de familie. Gevalletje eigen schuld, dikke bult dus? Tsja, ik heb er geen spijt van dat ik het risico nam. Ik ben dol op mijn bloedjes. Ik vind het alleen verrekte pittig.
Een rondgang rond andere eenlingmoeders die daarna een tweeling kregen (en zelf nooit bewust voor een derde zouden gaan), leert dat het nieuwe leven als moeder van drie bij iedereen best een ding is. Zelfs veel vriendinnen die doelgericht voor nummer drie gingen hoor ik soms verzuchten: “De overgang naar twee is groot, je denkt dat je die derde er gewoon even bijdoet. Maar dat valt toch een beetje tegen.” Ze vinden zichzelf veranderd in een taxidienst en hollen non-stop achter de feiten aan, of achter de kleinste twee kinderen. Ook zij zien hun relaties naar de achtergrond verdwijnen, poetsen liefdesscheurtjes weg en hopen er maar het beste van. Energie voor reparatiewerkzaamheden is er niet.
Onder tweelingmoeders heerst vaak het idee dat ‘wij’ superkrachten hebben, want: ‘Je krijgt wat je aankunt.’ Zelf denk ik daar een tikkie anders over. Je krijgt gewoon maar wat en succes met de uitvoering verder. En dus ploeter ik, met al mijn rijkdom, maar dapper verder en probeer ik te wennen aan mijn nieuwe rol. Lukt dat even niet, dan laat ik – net als mijn zusje – een traantje en neem ik een flinke slok wijn.
Dit artikel staat in Kek Mama 02-2020.
Meer Kek Mama? Schrijf je hier in voor de nieuwsbrief >