Eerste kerstdiner op school: ‘Een halfuur later belde zijn juf’
Het is spannend, zo’n eerste kerstdiner op school. En dan kan je kleine in al z’n enthousiasme de festiviteiten íets te ver door trekken.
Toen Karlijn was bevallen van Hazel was de roze wolk ver te zoeken. Wat heet: ze had bij vlagen een afkeer van haar dochter. Pas bij de tweede zwangerschap kreeg ze hulp voor haar postnatale depressie.
Karlijn (38), relatie met Alex, moeder van Hazel (2,5) en Stijn (9 maanden).
“Het begon al in de kraamweek na de geboorte van Hazel, februari 2019. Ik kreeg rare flitsen in mijn hoofd en ik had last van een opgejaagd gevoel. Ik voelde me intens moe en verdrietig. En bovenal: ik wilde Hazel weg hebben. Ze voelde als een ongewenste indringer. In al haar kleinheid nam zij zoveel van mijn ruimte in! Dat ging zo ver dat ik beelden voor me zag hoe ik Hazel hard tegen de muur gooide en ze bloederig uit elkaar spatte. Hoe ik haar in de gracht liet vallen en toekeek. Hoe ik haar van de trap af slingerde en ze haar nekje brak. En hoe ze zwart verkoold in haar bedje lag. Af-schu-we-lijk. Die beelden dienden zich als flitsen aan me op. Ik gilde het dan vaak uit, want het was net echt. En toch wist ik dat het niet echt was. Heel raar.
Tijdens de bevalling was ik voor mijn gevoel de controle totaal kwijt. Ik dacht alleen maar: ik ga eraan, dit overleef ik niet. Als mensen me later vroegen hoe mijn bevalling geweest was kon ik niet anders dan onbedaarlijk huilen. In de kraamweek voelde ik me heel vreemd. Op een dag had ik de hele tijd zo’n dorst dat ik liters water per uur dronk. Iets waarvan ik dacht dat het door hormonen kwam.
Maar nog gekker was het gevoel dat ik af en toe had dat ik in een zwart gat viel. Ik begon dan keihard om hulp te roepen. De babyfoon stond daarom ook bij mij in de kamer en niet eens bij Hazel. Zij was beneden bij Alex, zodat ik boven kon slapen. Ook het bezoek trok ik voor geen meter. Toen de familie kwam en om me heen stond in de slaapkamer, kreeg ik het vreselijk benauwd. Ga alsjeblieft weg, was het enige wat ik constant dacht. Ik bleef het liefst de hele dag boven in bed liggen met de deur dicht.
Wanneer ik mijn moeder toevertrouwde dat ik Hazel het liefst uit mijn leven weg zou hebben, deed zij haar best me gerust te stellen. ‘Nee joh, ze is hartstikke lief’, zei ze dan. Ondertussen dacht ik: jullie kunnen nou wel denken dat ik het niet meen, maar ik voel dit echt.
Gelukkig waren er tussendoor ook de gewone, gezellige dagen met Hazel. We gingen samen op pad en ik kon niet stoppen met haar knuffelen en kusjes geven. Maar steeds vaker kreeg ik die akelige gedachten. Ze werden steeds groter. Als ik met haar in de kinderwagen de straat overstak, dacht ik soms: zal ik die wagen gewoon even loslaten? Dan ben ik ervanaf. Gelukkig was er aan de andere kant ook die stem die me zei: ‘Doe even normaal, dat is helemaal niet wat je wilt met dit schattige poppetje.’ Maar dat ik het überhaupt zo levendig voor me kon zien, vind ik nog steeds bizar.
Zo nu en dan had ik een kort lontje en begon ik opeens tegen haar te gillen als ze huilde: ‘Hou toch eens op met dat gejank!’ of legde ik haar uit frustratie net iets te hard neer. Als ze dan later lekker lag te slapen in haar bedje, ging ik huilend naast haar liggen op de grond. ‘Sorry Hazel, dat ik zo tegen je uitviel’, snikte ik dan. Ik ben zó blij dat ik haar nooit echt iets misdaan heb tijdens die donkere momenten. Als ik het nu vertel, breekt het zweet me direct weer uit.
Mijn vriend Alex kreeg steeds minder goed contact met me. ’s Avonds ging ik naar boven en lag ik stiekem te huilen in bed. Hij wist ook niet zo goed wat hij ermee moest. Bovendien moest hij ook gewoon werken. Gek genoeg kwamen mijn aanvallen meestal in het weekend, als Alex ook vrij was. Als hij er niet was, kon ik gelukkig terecht bij mijn moeder en vriendinnen. Ik vertelde ze veel, maar niet alles – dat ik dít allemaal kon bedenken over mijn schattige baby’tje was gewoon te gruwelijk om te delen.
Iedereen riep steeds: ‘Stop toch met die borstvoeding!’ Ze zagen mij juist als een superlieve moeder; ik had ogenschijnlijk alles zo goed op orde – die zwarte gedachten moesten wel door de zwangerschapshormonen komen, die door de borstvoeding nog volop door mijn lijf gierden. Maar stoppen met de borst geven kon ik voor mijn gevoel nog niet aan. Dat was nou net het moment waarop ik wél liefde en verbinding voelde met Hazel. Ik was bang dat als ik dat op zou geven, ik ook de band met mijn dochter opgaf. Ik vond dat echt een vreselijk dilemma.
Lees ook
‘Tijdens de bevalling van mijn vrouw stond ik aan de grond genageld’ >
Ondanks alles vond ik wel dat ik goed voor Hazel kon zorgen. Ik zorgde ervoor dat ze niks tekortkwam, ze schone kleertjes droeg en haar luiers op tijd verschoond werden. Ook Alex vond dat ik een fantastische moeder was. Onzekerheid over het moederschap heb ik nooit ervaren. Toen ik vlak na mijn verlof contact had met de huisarts en de praktijkondersteuner omdat ik vond dat ik psychisch nog steeds niet voldoende opknapte, was dat wel waar direct naar werd gevraagd. Of zei de arts: ‘Het is ook zwaar, de combinatie van werken en een kind.’ Maar dat had er echt allemaal niks mee te maken. Dat weet ik achteraf helemaal zeker: het waren de hormonen die mij fysiek en mentaal totaal ontregelden.
Ik ging na mijn verlof steeds slechter slapen. Zodra ik in bed ging liggen, werd ik onrustig, ontregeld en hyperactief. Dan stond ik op en ging ik stukken lopen. Buiten, in mijn eentje, midden in de nacht. En in de hoop dat Alex het niet zou horen. Dat deed hij natuurlijk wel en als hij me weer eens kwijt was, maakte hij zich grote zorgen. Uiteindelijk spraken we af dat ik niet meer ’s nachts de straat op zou gaan. Een goed alternatief vond ik in het schoonmaken van het huis. Ik poetste en poetste tot ik niet meer kon.
En ja, ik wíst dat het helemaal niet goed met me ging. Ik ben nota bene zelf psycholoog, ik wist ook wel dat ik aan het afglijden was. Daarom ging ik naar de huisarts voor hulp, maar ik belandde niet op de juiste plek. Ik denk dat ik tussen de buien door ‘te goed’ was: ik kon mijn ervaringen heel goed verwoorden, ik zag er verzorgd uit en ik hield de moed er steevast in.
Er nóg meer over praten en analyseren, bijvoorbeeld met een psycholoog, leek mij totaal niet zinnig. Dat deed ik zelf immers elke dag al genoeg. Voor mij was wel duidelijk dat de hormonen de boosdoeners waren. Voor de zwangerschap had ik deze buien niet, dat kwam pas na Hazels geboorte. Die nare buien voelden ook ‘chemisch’. Het was alsof ze mijn kop in vlogen, alsof ik plots werd overgenomen en tijdelijk buiten mezelf was. Na een dag of twee trok die donkere sluier even zo snel weer weg als dat ie was gekomen. Ik hield me vast aan de gedachte dat dit vanzelf wel voorbij zou gaan. Ik wílde dat ook geloven, omdat ik de borstvoeding niet wilde opgeven.
Toen Alex me op een nacht weer zocht, bevond ik me opgekruld onder de eettafel. Ik was ervan overtuigd dat ik in een ‘veilig paars vlak’ zat en durfde daar niet meer uit. Ik wist niet precies waar ik was en wie er in huis waren. Hysterisch was ik. Ik herinner me nog dat Alex me toen vond en me stevig vasthield en suste. Ik voelde me zo radeloos.
Na die nacht trad Alex doortastend op en vond dat ik moest stoppen met de borstvoeding. Die zwangerschapshormonen moesten mijn lijf uit. Toen ik er na acht maanden uiteindelijk mee stopte, voelde het alsof er een waas in mijn hoofd optrok. Al binnen een paar dagen voelde ik me beter. Werd ik mezelf weer. Ik werd ook vrij snel weer ongesteld. En: raakte ook onverwacht opnieuw zwanger. Het is een wonder dat Stijn is verwekt, want naar seks stond mijn hoofd het grootste deel van de tijd echt nog niet.
Met Stijn begonnen de nare buien zelfs al tijdens de zwangerschap. Ik kreeg dips waarbij ik het leven alleen nog maar zwart in kon zien. Dat werd steeds erger en vaker. Ik herkende meteen het gevoel dat ik mezelf niet was, ik begon ook weer met mijn nachtelijke wandelingen. Ik herinner me het moment dat we naar echopraktijk gingen voor de geslachtsbepaling en ze blij zei: ‘Het is een jongen.’ Ik kon alleen maar huilen, want ik wilde deze ellende niet nog een keer meemaken. Ik wilde helemaal geen kind! En al helemaal geen jongen, want daar had ik geen ervaring mee. Het liefst wilde ik dit kindje onmiddellijk weg laten halen.
Gelukkig wist ik dit keer via mijn verloskundigenpraktijk wel de weg te vinden naar de juiste hulpverlening. Zij verwezen me naar de pop-poli, een samenwerking tussen verloskundigen en de psychiatrische afdeling van het LUMC. Ik kreeg een psychiater toegewezen en een verloskundige die gespecialiseerd was in het werken met vrouwen met deze problematiek.
Uiteindelijk kon ik daar versneld terecht voor de eerste afspraak. Op een middag tijdens het thuiswerken – het was tijdens de coronalockdown – schoot ik enorm onterecht tegen Hazel uit mijn slof. Zwanger met een kind van één om mij heen was voor mij geen goede combinatie. Zo van: ‘Ik probeer hier een beetje te werken. Ik wil niet dat jij hier bent, kun je nou verdomme je bek houden.’ En ik heb haar toen in bed geflatscht. Expres, want ik dacht: ik moet haar nu wegleggen voordat er ongelukken gebeuren. Ik heb diezelfde dag nog de telefoon gepakt en de pop-poli gevraagd om een snelle interventie, want dit kon zo niet langer. Ik was zo buiten mezelf.
De pop-poli was echt mijn reddingsboei. Na een heel fijn gesprek met de psychiater koos ik voor behandeling met antidepressiva. Bang voor dat soort pillen tijdens mijn zwangerschap? Welnee. Hoe ik er nu aan toe was, was voor niemand goed. Ook vanuit mijn werk heb ik veel vertrouwen in het wetenschappelijk onderzoek dat er naar dit soort medicijnen wordt gedaan. Kom maar door met die pillen, dacht ik. De lage dosering die me werd voorgeschreven, was meteen een wereld van verschil. Na dag drie zei Alex al tegen me: ‘Moppie, je sparkelt weer!’ Maar ik merkte het ook zelf enorm. Het leek zelfs alsof ik meer kleuren kon zien. Ik werd weer ‘normaal’ en kon nu met zo veel vertrouwen deze zwangerschap door en later de bevalling in. Die bevalling heb ik zo anders ervaren dan met Hazel, nu ‘ownde’ ik hem. Had ik het gevoel dat ik zelf aan het roer stond. De geboorte van Stijn is voor mij een heel mooie, helende ervaring geworden. De bevalling was life changing, de kraamweek ging goed en het verschil is niet te bevatten.
Als ik in Stijns ogen kijk zie ik dat hij mijn zoon is, vanaf het eerste moment. Dat heb ik met Hazel niet gehad. Als ik babyfoto’s terugkijk, herken ik haar niet echt. Dat maakt me verdrietig. Die intense band heb ik vorig jaar gelukkig wel met haar ingehaald. Sinds ik medicatie gebruik voel ik me kalm en kan ik wél vol liefde naar haar kijken en van haar genieten. We hebben zo veel lol en zijn dol op elkaar! Dat dit moment samenviel met de eerste lockdown is achteraf gezien ook een blessing in disguise. Het vele samen thuis zijn heeft mij, ons gezin, ontzettend goed gedaan.
Ik vind het eng om mijn verhaal te delen. Bang voor de reacties van anderen, voor de gevoelens van mijn kinderen als ze het ooit lezen. Maar toch vind ik dat ik het moet doen om andere moeders te kunnen helpen. Want ‘lekker genieten met elkaar’ is niet voor iedereen vanzelfsprekend in de kraamtijd. Dit soort problemen komen echt heel vaak voor. Ik wil deze moeders graag laten weten dat wanneer dit je overkomt, je niet gek wordt. Je bent geen slechte moeder. Vertel aan je verloskundige of huisarts dat je je niet goed voelt en dat je begeleiding wilt. Er is zoveel mogelijk. Dan gaat dit voorbij. Het komt goed. Echt.”
Dit artikel staat in Kek Mama 11-2021.
Meer Kek Mama? Schrijf je hier in voor de nieuwsbrief >