Eerste kerstdiner op school: ‘Een halfuur later belde zijn juf’
Het is spannend, zo’n eerste kerstdiner op school. En dan kan je kleine in al z’n enthousiasme de festiviteiten íets te ver door trekken.
Ze is niet dik en ook niet dun. En nee, ze kotst haar eten ook niet uit. Toch is Malou (34) eetverslaafd. “Als ik een droppot zie staan, kan ik niet werken.”
“Ik ben allergisch voor mensen die zeggen: ik ben eetverslaafd, ik eet zo een zak chips leeg. Wat ik heb is iets heel anders. Ik ben de hele dag bezig met de vraag waar en wanneer ik kan scoren. Bij eetstoornissen denkt iedereen aan anorexia of boulimia, maar er bestaat nog een derde vorm – en die heb ik. Als ik op straat loop, kijkt niemand om omdat ik extreem dik of dun ben. Intussen kaapt de gedachte aan eten mijn hele leven.
Ik voel me dik, zoals iedere eetverslaafde. Ik vind mezelf lelijk, mijn kilo’s zitten me in de weg en ik heb last van mijn knieën. Toch: als ik zou kunnen kiezen, zou ik liever te dik zijn en daar vrede mee hebben dan slank met deze constante oorlog in mijn hoofd.
Net als obesitaspatiënten heb ik vreetbuien. Alleen worden ze gecompenseerd doordat ik af en toe doorsla naar de andere kant. Dan lijn ik zo rigoureus dat ik in korte tijd tientallen kilo’s afval door veel te weinig te eten en fanatiek te sporten. Zo blijft mijn overgewicht binnen de perken.
Vreetbuien heb ik om me te verdoven, om niet te hoeven voelen hoe slecht ik me voel. Niet omdat ik het lekker vind; al is het daar ooit mee wel begonnen – anders at ik wel de hele dag wortels. Vanaf de eerste hap walg ik van mezelf. En hoe meer ik walg, hoe meer ik eet. Grenzeloos, tot ik beroerd ben en ver daar voorbij. En daarna wil ik opnieuw beginnen. Om niet te voelen hoe ellendig ik me voel. Het is makkelijker mezelf te haten omdat ik te veel eet, dan omdat ik me minderwaardig voel.
Heel weinig eten en fanatiek sporten houd ik nooit vol. Vroeg of laat ga ik weer veel te veel eten. Ik bewonder anorexiapatiënten vanwege de controle die ze over hun eetpatroon hebben. Verstandelijk weet ik hoe ziek dat is: ik bewonder het hebben van een dodelijke ziekte. Ik zou je dit alles nooit vertellen onder mijn eigen naam, ik schaam me te diep.
Op feestjes krijg ik complimenten omdat ik alle hapjes afsla. Ze weten niet dat ik daarna naar de benzinepomp race om snoep in te slaan. Vooral chocola, dat is mijn trigger. Ik eet rond sinterklaas stiekem de chocoladeletters van mijn kinderen, waarna ik snel nieuwe ga halen zodat ze het niet ontdekken. Op mijn werk kan ik niet functioneren als ik een droppot zie staan. Dan kan ik aan niets anders meer denken.
Toen ik met drie vriendinnen een weekje weg ging, wist ik dat ik de vierde dag ziek zou zijn. Zogenaamd. Daardoor kon ik alleen in het hotel blijven en eindelijk weer heel veel eten.
Als ik in de supermarkt per ongeluk bij de snoepschappen terechtkom, breekt er oorlog uit in mijn hoofd tussen de engel en de duivel.
De engel zegt: ‘Niets kopen, Malou’
De duivel zegt: ‘Ah joh, wat maakt het uit, geniet nou maar.’
Op zulke momenten word ik bevangen door paniek en verwarring.
Ik wilde absoluut niet met je afspreken in een eetgelegenheid. En ik bied je alleen thee aan, geen koekjes. Met een schaal lekkers voor mijn neus, zouden we dit gesprek niet kunnen hebben.
Ik denk weleens dat het makkelijker is af te kicken van heroïne. Dat heb je niet nodig om in leven te blijven. Heroïne is niet te koop in de supermarkt, er wordt geen reclame voor gemaakt, het wordt je niet aangeboden op verjaardagen of op je werk. Eten is overal en je hebt het ook nog nodig om in leven te blijven.
Lees ook
Mama snuift coke >
Voor de buitenwereld heb ik mijn leven prima op orde. Dat kan blijkbaar. Ik heb een geweldige man, twee schatten van kinderen van zeven en vier, een leuke baan. Maar als ik naar mezelf kijk, zie ik een zwakkeling. Nooit vind ik mezelf leuk, aardig, goed of dun genoeg.
Nee, het ligt niet aan mijn ouders. Toen ik mijn probleem op mijn 28e aan ze opbiechtte, waren ze bang dat ze iets verkeerd hadden gedaan. Maar het was niet hun schuld dat ik de havo niet haalde, terwijl mijn zussen met gemak vwo deden. Mijn ouders vonden dat oké, ze zagen dat ik mijn best deed. Ik was zelf degene die er moeite mee had.
Tot mijn puberteit was er weinig aan de hand; ik was een sprietje. Ik kocht weleens stiekem snoep, maar het was geen big deal. Thuis hadden we geen snoep, alleen de koekjes en het kopje thee waarmee mijn moeder ons na school opwachtte.
Ik werd pas onzeker toen mijn lijf begon te veranderen. En in de tijd dat ik mavo-eindexamen deed, kreeg ik enorme faalangst. Die verdoofde ik door stiekem zakken pepermunt leeg te eten. Van die zachte kussentjes. De verpakkingen gooide ik onderweg naar school weg, zodat mijn moeder het niet merkte.
Ik kreeg mijn eerste vriendje, dat ging uit en dat deed pijn. Toen is het emotie-eten begonnen. Ik probeerde mijn minderwaardigheidsgevoelens weg te snoepen, maar werd alleen maar onzekerder omdat ik me dik voelde. Ik kon me niet voorstellen dat jongens me aantrekkelijk konden vinden.
Op mijn twintigste ging ik voor het eerst op dieet. Ik wist zeker dat ik gelukkig zou worden als ik dun was. Dat bleek niet zo te zijn. Het cliché klopt: je bent pas gelukkig als je van jezelf houdt. Ik bleef mezelf veroordelen. Gaf mezelf zelden een voldoende. Ook niet toen ik twintig kilo afviel. Het was nooit goed genoeg. Een tijd lang heb ik geprobeerd te braken als ik te veel at, maar ik vind overgeven afschuwelijk.
Mijn man zegt dat hij me altijd mooi heeft gevonden. Ik geloof hem eerlijk gezegd nog steeds niet, maar er zal wel iets van kloppen want we zijn nu tien jaar samen. Zes jaar geleden durfde ik hem eindelijk te vertellen dat ik eetverslaafd ben, en dat ik voortdurend tegen hem loog over mijn eetpatroon. Hij reageerde super, zei dat hij me bleef vertrouwen omdat ik op elk ander gebied integer was. Hij beloofde me voortaan elke avond te vragen of ik die dag was doorgeslagen. Ik beloofde dat ik eerlijk zou antwoorden. Daarna lukte het me een tijdje om mezelf te bedwingen. Omdat het zo goed ging, vergat hij op den duur de vraag te stellen. Ik was blij dat ik van de spanning af was en mijn gang weer kon gaan. Eten, liegen, nog meer eten.
De gekte in mijn hoofd werd erger. Terwijl ik niet eens meer zo veel at. Je kunt de hele dag geobsedeerd zijn door een ijsje; zo erg dat je nergens anders meer aan kunt denken dan wanneer en waar je dat ijsje gaat eten.
Mijn absolute dieptepunt beleefde ik dit voorjaar. Ik had het druk op mijn werk, minder tijd om te sporten en kwam kilo’s aan. Op een familiefeestje waar ik zonder mijn man naartoe ging, wimpelde ik alles af wat me werd aangeboden. Om op de terugweg als nooit tevoren te gaan scoren. Bij een benzinepomp kocht ik alles wat los en vast zat. Op weg naar huis heb ik het huilend opgegeten. Tot de laatste kruimel. De kinderen zaten achterin in hun autostoeltje.
Diezelfde avond heb ik op internet hulp gezocht. Ik stuitte op de Trubendorffer-kliniek. Daar ga ik drie avonden per week naartoe. Het doel is abstinent te worden. In mijn geval betekent dat: niet meer te veel of te weinig eten, maar normale proporties. Te genieten van de smaak en op tijd te stoppen. Ook leer ik dat ik niet meteen naar een kunstmatige verdoving hoef te grijpen als ik me rot voel. Ik moet mijn kritische stem bedwingen, zoals dat heet. Van mezelf gaan houden dus, ook van mijn minder leuke kanten.
Het helpt me met lotgenoten te praten in de zelfhulpgroep Anonieme Overeters. Daar krijg ik warmte en herkenning en nuttige tips. Ik ben blij als het me lukt een ijsje te eten met mijn kinderen zonder door te slaan of me rot te voelen. Laatst was ik zo trots op mijn jongste en daarmee ook stiekem een beetje op mezelf. Ik vroeg of hij iets lekkers wilde. ‘Nu niet, mama’, zei hij. ‘Dadelijk pas.’ Ik kan je niet zeggen wat dat voor mij betekende. Nu nog kan ik er tranen van in mijn ogen krijgen.”
Dit artikel heeft eerder in Kek Mama gestaan.
Meer Kek Mama? Volg ons op Instagram.