Eerste kerstdiner op school: ‘Een halfuur later belde zijn juf’
Het is spannend, zo’n eerste kerstdiner op school. En dan kan je kleine in al z’n enthousiasme de festiviteiten íets te ver door trekken.
Roos Schlikker (42) is journalist, columnist en moeder van zoons Miró (8) en Róman (6). In Kek Mama schrijft ze over haar gezinsleven.
Ik denk dat ze me best streng vond. Mijn moeder. Vanaf het moment dat Miró en Róman geboren zijn, ben ik van de regels. We zeggen alsjeblieft en dankjewel, we schreeuwen niet in winkels, om zeven uur slapen is om zeven uur slapen, één snoepje is één snoepje en zeiken om cola heeft geen zin, want dat geeft mama alleen bij hoge uitzondering. Of een extreem zwak moment.
Mijn moeder zei vaak: “Wat doe je dat toch knap.” Zelf was ze niet zo’n opvoeder. Op zich had ze geluk. Ik was een kind dat een zorgelijke natuur koppelde aan een streberig karakter. Ik begon pas buiten de lijntjes te kleuren toen ik tegen de dertig liep. “Wij hoefden jou niet op te voeden”, zegt mijn vader altijd trots. Toch wenste ik stiekem soms wat meer duidelijkheid. Want wie geen regels krijgt, moet ze zelf bedenken en dat kan eng zijn.
Zoals zoveel kinderen uit de vrije jaren zeventig, probeerde ik daarom een striktere ouder te zijn dan de mijne. Op één punt na: het avondeten. Ik ben een bord-op-schoot-meisje, niet gewend met elkaar de maaltijd te genieten. En François heeft een lichtelijk trauma, aangezien zijn Frans-Canadese moeder vond dat hij áltijd álles moest opeten en anders niet van tafel mocht. Het resulteerde ooit in een urenlange sessie waarin Fran kokhalzend boven een enorm bord kikkerbilletjes de avond doorbracht.
Zodoende zijn we altijd makkelijk geweest met avondeten. Een bordje bij een filmpje, het was meer regel dan uitzondering. Wel namen we de kinderen regelmatig mee naar restaurants, om ze enige culinaire kennis bij te brengen. Maar doordeweeks met elkaar boven een bal gehakt de dag doornemen? Het kwam er zelden van.
En toen ging mijn moeder dood. Sindsdien worstel ik me de dagen door, vaak eenzaam opgesloten in mijn verdrietige hoofd. Ik werk, ik rijd naar en van de zwemles, ik doe wat ik doen moet. Maar het halfwees zijn voelt vaak zo heel alleen. Totdat Miró zei: “Hé mam. Eten we vanavond met z’n allen?” Ik knikte. Wat een goed idee. En ik begon gehaktballen te draaien. Ik stak kaarsjes aan en legde servetten neer. Een uur later hadden we met z’n vieren de slappe lach om een grapje van de kinderen (“Ken je de mop van die mummie? Ingewikkeld, hè.”). Sindsdien eten we samen. Altijd. Heeft mijn moeder me toch nog opgevoed.