Eerste kerstdiner op school: ‘Een halfuur later belde zijn juf’
Het is spannend, zo’n eerste kerstdiner op school. En dan kan je kleine in al z’n enthousiasme de festiviteiten íets te ver door trekken.
Superlatieven schieten tekort als we de liefde voor ons eigen kroost proberen te omschrijven. Over de, laat ik zeggen, onvoorziene situaties waar die kinderen je in terecht doen komen, reppen we minder graag.
Die momenten waarvoor niemand heeft gewaarschuwd. Die momenten waarop de heks in je naar boven komt, waarop je door de hormonen en het onderbroken slapen zo moe en dolgedraaid bent dat je je krijsende baby bijna iets aan wil doen. Doe je natuurlijk niet, maar in plaats daarvan ga je wel de vader van het kind de huid vol schelden.
Het peuter-geëmmer dat op de mensonterende baby-situaties volgt, vond ik ook niet mals. Zo’n kind slaapt dan wel eindelijk door, maar ontwaakt op een crimineel vroeg tijdstip, zo rond half zes.
“Mama! Tubbie kijke!”
Ik zie me nog zitten, voor zonsopkomst, op de bank. Naast me een kind met eeuwige snottebel (peuter-eigen), lurkend aan een fles, hopsend op die verschrikkelijke Teletubbies met hun ge-o-o en ge-a-a.
Hersteltijd krijg je niet, want vanuit daar is het rechtdoor naar de kleuterende herhalingsfase: in de auto zevenenvijftigduizend keer het liedje van de autobus (van je pè pè pè doet de autobus), ontelbaar keer het stomste Gouden Boekje én het verhaal van hoe oom Harry zijn duim verloor.
Aan alle fases komt een einde, weet ik inmiddels, en aan die wetenschap klamp ik me heden ten dage stevig vast. We zitten namelijk in de moppenfase.
“Wat doet een worm voor hij gaat sporten?”
“Geen idee.”
“Je denkt niet eens na, mama!”
“Eeh, eten?”
“Een worming op, hahaha! Hoe noem je een wanhopige eekhoorn? Een
smeekhoorn! Wat is groen en blijft drijven? Andrijvie!”
En dat tijdens ontbijt, lunch en avondeten, op de fiets naar school, bij het naar bed brengen, terwijl ik sta te bellen of te koken, ongelimiteerd, altijd, die kanonnades van moppen slash raadsels.
“Doe gewoon mee”, zegt de vader van het humoristische kind.
En hoppa, daar kiert de heks in mij weer tevoorschijn.
“Ken je de mop van de worteltjestaart?” gil ik.
“Ja, schat, die kennen we.”
“Jammer dan! Er komt een konijntje bij de bakker, vraagt het konijntje: ‘Bakker, verkoopt u ook worteltjestaart?’”
Verhit de oven voor op 180 graden. Bekleed de bodems van 2 taartvormen van 20 cm doorsnee met bakpapier. Zeef de bloem met het bakpoeder en de specerijen in een kom. Meng in een grotere kom de basterdsuiker met de eieren en olie en klop dit glad. Roer de geraspte wortel, rozijnen en walnoten erdoor en spatel door het bloemmengsel.
Verdeel het beslag over de 2 taartvormen en bak ze 20 minuten in de oven; steek een satéprikker in het midden van de taart, er moeten nog wat vochtige kruimeltjes op zitten als je hem eruit trekt. Laat de taarten in de vormen afkoelen.
Maak een glazuur door de MonChou met 3 el citroensap, de rasp van de citroen en de poedersuiker los te kloppen. Met een handmixer gaat dit het makkelijkst. Voeg al mixend circa 3 el water toe zodat het glazuur een smeerbare textuur krijgt.
Smeer een derde van het glazuur op de bovenkant van een taart, leg de andere erbovenop, en besmeer die rondom met de rest van het glazuur.